Rond het jaar 1000 : de Sint-Petruskerk

Hij kon maar niet in slaap komen, de jonge Walram. Morgen zou een belangrijke dag worden: hij zou met zijn moeder zijn goede plaats Sittard het stadsrecht verlenen. Dat zou de nieuwe stad voorspoed brengen en tot een sterke steun voor zijn geslacht maken. Hij hoopte maar dat hij, met zijn tien jaar, het er goed van af zou brengen en kon van de spanning niet goed in slaap komen.

Al wegdromend stond hij opeens op een pleintje temidden van een aantal kleine huisjes van hout, leem en stro. Daartussen lag een kleine kerk, gebouwd uit ronde keien en nog zonder toren. Aan de andere kant van het pleintje stond, op een aarden verhoging, een houten toren van twee verdiepingen. Om het geheel liep een ovale gracht en een palissade van boomstammen. Op het pleintje voor de kerk stond een tiental kooplieden hun waren aan te prijzen.

Verwonderd keek hij om zich heen en zag een man in een lang zwart gewaad met een vriendelijk gezicht. Wie bent u, heer, zei Walram, en waar ben ik? Ik heet Jacob, jongen, zei de man, Jacob Kritzraedt. Je bent in je eigen stad, Sittard, zoals dat er uitzag rond het jaar duizend. Voor je ligt de parochiekerk van St-Pieter, en achter je de woning van je voorvaderen, heren van Sittard. Ik heb de hele geschiedenis van je stad bestudeerd tot het jaar 2000 toe, en als je wilt zal ik je daar graag iets over vertellen. O, als u dat doen wilt, heer, heel graag, zei Walram. Dat zou ik geweldig vinden.


Overzicht: Periode 1000