Niet alleen orgelklanken waren te horen op het koor van de St.-Petruskerk. In 1648 werd er op het feest van Sint-Caecilia geld gegeven aan de musici. Gedurende de hele achttiende eeuw keert deze post jaarlijks terug bij de uitgaven, waarbij nu eens sprake is van vicarii, dan weer van musici of musicanten. De heren ontvingen 24 gulden pro recreatione, voor ontspanning. Uit de rekening van 1742 blijkt, waaruit deze ontspanning bestond: het bedrag werd geleverd in natura: wijn!
Enkele namen van de musici zijn bewaard gebleven. In 1666 besloten de kanunniken ter verbetering van de musica aan de zoon van Matthias Dossin jaarlijks een toga, twee malder rogge en een deel van de choralengelden te geven en ook Henricus Korvers kreeg jaarlijks een beloning voor de instructie van de musici. Ook verlangden de heren van een nieuwe koster dat hij niet alleen in de Gregoriaanse zang, maar ook in de musica bedreven was. In de jaarrekening van 1672/1673 worden drie muzikanten vermeld: Suisters, Gerard van Holtum en Martin Dietheren. Uit de tweede helft van de achttiende eeuw is ook een tweetal namen van musici bekend: in het seizoen 1761/1762 ontving vicarius Petrus Franciscus Halmans voor het verzorgen van de muziek 40 gulden en in 1769/1770 kreeg vicarius Petrus Boesten voor de periode juni 1762 tot december 1769 ruim 343 guldens.
Welke instrumenten werden bespeeld? Uit de schaarse gegevens kunnen wij opmaken dat strijkinstrumenten geliefd waren. De kapittelprotocollen vermelden in 1670 Henricus Korvers als violist en in de periode 1749-1761 worden er enkele malen uitgaven gedaan voor violinen quinten. Het betreft hier vioolachtige instrumenten met vijf snaren, die vooral in de achttiende eeuw zeer in zwang waren.
Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1677, Kerk en Geloof.