De Franse Tijd en de verwarde staatkundige situatie in de eerste helft van de 19e eeuw leiden ook in Sittard tot weinig animo voor nieuwbouw. Daardoor verandert de bebouwing van het voormalige Kapittelgebied in deze periode nauwelijks en grote stukken grond blijven nog steeds onbebouwd. Dat geldt ook voor het merendeel van de achtertuinen die op het Kerkplein uitkomen.
De toren van de Grote Kerk is inmiddels in twee fasen gerestaureerd. Ondanks voorstellen om de spits in gladde vorm te herstellen, pronkt de toren nog steeds met z?n barokke vormen. Die torenspits zou koning Willem II bij zijn bezoek aan Sittard in 1841 tot de uitspraak "Quel beau clocher" hebben verleid.
De ingrijpendste verandering in deze jaren is de bouw van een nieuwe pastorie in 1840, naast de voormalige Tiendschuur en direct aan het Kloosterplein. De in vakwerkbouw opgetrokken oude pastorie lag namelijk iets terug ten opzichte van het Kloosterplein. Al in 1789 was de bouwkundige staat van deze pastorie als "slecht" bestempeld. Toch duurde het nog een halve eeuw voordat de pastoor van de Grote Kerk een nieuwe huisvesting kon betrekken!
Na zich eeuwenlang te hebben gericht op de bouwstijl van het eigen Maasland komt Sittard na de Franse tijd als deel van het Verenigd Koninkrijk onder Hollandse invloed. Daar is het neoclassicisme over z?n hoogtepunt heen en begint de neogotiek net aan betekenis te winnen. Omdat in deze tijd nauwelijks gebouwd wordt in Sittard, heeft het neoclassicisme geen sporen achtergelaten. Dat geldt op dat moment ook nog voor de neogotiek.
Ook al wordt rond 1841 weinig gebouwd in Sittard, toch is er groei in de bouwsector. Reden is de uitvinding van het portlandcement in 1824. Met dit nieuwe materiaal kon men het fraaiste sierstucwerk realiseren. Daardoor werd de waterdichtheid van de gemetselde gevels flink verbeterd. Maar een gestuukte gevel was ook het bewijs van de goede doen van de eigenaar. Want portlandcement was niet goedkoop!
Andere verhalen over dit onderwerp:Bouwhistorie.