Het was deze toren die de bewondering opwekte van koning Willem II, toen hij in 1841 de stad bezocht en opmerkte: "Quel beau clocher". De meest bekende tekening van de kerk met haar fameuze spits stamt uit het jaar 1857 en is vervaardigd door Ed.Wedler te Aken. Ofschoon de prent is verkocht in het kader van de acties voor wederopbouw van de kerk, is Wedler enkele maanden voor de brand met zijn lithografie begonnen. Door een noodlottig samenspel van gebeurtenissen markeert deze prent toevallig het einde van de "Wynants-spits".
Het imposante Sittardse torenbouwwerk is in de loop der eeuwen vele malen gerepareerd en verbouwd als gevolg van schade door oorlogsgeweld of door de invloed van de elementen op dit hoog boven de stad uitstekende bouwwerk. De weerslag van al die activiteiten is gedeeltelijk terug te vinden in het archief. Als gevolg van een globale inventarisatie van het gemeente-archief van stukken betrekking hebbend op de periode 1794-1930 zijn inmiddels nadere gegevens bekend uit de periode 1811-1874. Toen professor Timmers in 1968 en 1971 schreef over de St.Petruskerk en haar toren waren deze gegevens nog niet beschikbaar. Op basis van het nieuwe materiaal zijn tussen 1811 en de brand van 1857 zeven tijdvakken aan te wijzen, waarin over de toren gecorrespondeerd is.
In de zuidzijde van de grote toren is een steen gemetseld met het opschrift "Renovatum 1851". Tot op heden was niet veel meer bekend dan het feit dat in genoemd jaar herstelwerkzaamheden zijn verricht aan de toren. Dank zij de gedeeltelijke inventarisatie van het betreffende deel van het gemeente-archief, kunnen we nu meer zeggen over deze werkzaamheden.
In Limburg woonden per 31 december 1859 maar relatief weinig mensen, namelijk 215.682 mannen en vrouwen. In een zevental grotere plaatsen woonden tesamen zo'n 62.000 mensen. Maastricht had het grootste in inwoneraantal, namelijk 27028, gevolgd door Roermond, Venlo, Weert, Weert, Heerlen, Sittard en Geleen met respectievelijk 8144, 7402, 6843, 4949, 4783 en 2241 inwoners. Sittard was een klein,dromerig stadje. Een tijdgenoot,J.L.Terwen, beschrijft Sittard in een boek, gewijd aan het koninkrijk der Nederlanden, gepubliceerd te Gouda in 1858. Zijn overzicht geeft beknopt een goede karakteristiek van de stad en daarom drukken wij dat hier ongewijzigd af. "De tamelijk wel gebouwde stad Sittard, die in vroegeren tijd tot het hertogdom Gulik behoorde, ligt 4 uren N.O. van Maastricht, op de helling van eenen heuvel, aan de rivier de Geleen en aan den straatweg van de hoofdplaats op Roermond. Reeds in de 9 de eeuw wordt de plaats als bezitting van koning Zwentibold van Lotharingen vermeld, maar in het jaar 1000 behoorde zij tot het gebied van van den hertog van Limburg. In de 15de eeuw was zij eene versterkte stad met 8 forten; doch in 1676 werden de vestingwerken, forten, poorten en wallen afgebroken, zoo dat Sittard thans eene opene stad is, waarin ruim 2100 inw. gevestigd zijn, terwijl de hele gemeente met onderhoorige gehuchten 4600 inw. telt, waaronder 4290 Kath., 90 Herv. en 120 Israelieten. De bestaanmiddelen der bevolking zijn: landbouw, handel in manufacturen en koloniale waren, uitgebreide eijerhandel, kousenweverij en fabriekarbeid, alzoo er 6 bierbrouwerijen, 5 branderijen, 4 looijerijen, 1 olie- en 4 korenmolens, 1 macaroni- en vermicellifabriek, 2 hoedenfabrieken, 1 boekdrukkerij, enz. gevonden worden. De R.K.Kerk, een kruisgebouw, aan Petrus toegewijd, met altaren en orgel, prijkt met eenen buitengemeen fraaijen, 100 el. hoogen toren, die door zijne regelmatige bouworde de aandacht van elken vreemdeling tot zich trekt; behalve deze hoofdkerk bezit de plaats nog 2 andere R.K.kerken, beiden met een torentje; een kleine, maar nette Hervormde Kerk, met torentje en orgel, en eene Synagoge, in een gewoon huis; het Stadhuis en de Gevangenis, op de Oudemarkt, bezitten niets merkwaardigd. Te Sittard zijn 2 belangrijke kostscholen gevestigd, waarvan dat voor jonge jufvrouwen, het Ursulinnen-pensionnaat, eene eigene huiskapel heeft."
Op 11 juni 1857 was het Sacramentsdag. Omstreeks een uur 's middags ontstond een zwaar onweer, dat lang aanhield, want om twee uur sloeg de bliksem in op de spits van de toren. Dit werd slechts door enige mensen van verre gezien. Om half drie stond pastoor-deken gereed om de dienst in de kerk te beginnen, toen er opwinding ontstond in de kerk en er geroepen werd dat de bliksem in de toren was geslagen. Ogenblikkelijk legde hij zijn misgewaden af en ging buiten kijken. In de nabijheid van het kruis brandde het.
Van alle kanten werden blusmiddelen verzameld. Een draagbrandspuitje werd tesamen met water naar boven gebracht. Ook werden wollen, natgemaakte, dekens gebruikt om de brand te bestrijden. Nadat de pastoor op de pastorie brandbestrijdingsmiddelen had gehaald, keerde hij naar de kerk terug. Op dat moment klonk een hevig gekraak, veroorzaakt door het neerstorten van het kruis. De brand breidde zich daarop meer en meer uit. Groots, maar akelig was de aanblik van de toren. Door de verbinding tussen toren en gewelf, werd ook het dak van de kerk een prooi der vlammen. Het Allerheiligste en de heilige vaten werden in de sacristie geplaatst en ondertussen was men bezig de ornamenten en sieraden uit de kerk te verwijderen. Het Allerheiligste werd vervolgens overgebracht naar de St.Michielskerk. De brand was tot in de verre omtrek te zien. Van alle kanten kwam hulp. Drie stadsbrandspuiten en elf uit naburige gemeenten bestreden de brand. Gelukkig sloeg de brand niet over naar de in de onmiddellijke nabijheid liggende huizen., ofschoon er op dertien verschillende plaatsen een begin van brand ontstaan was. De klokken in de toren smolten door de intense hitte. Drie vielen er geleidelijk in de vorm van slakken omlaag. De vierde klok echter verbrijzelde het gewelf dat er onder lag. Er deden zich gelukkig geen persoonlijke ongelukken voor. Omstreeks acht uur 's avonds was het grootste gevaar geweken. De kern van de brand lag in de nabijheid van de toren, het dak van de kerk en van een zijkapel, de Bongaertskapel. Laatstgenoemde kapel is naderhand niet meer herbouwd".
Burgemeester en wethouders gaven ook een verslag van de brand aan de raad en het gehele verslag is als zodanig opgenomen in de raadsnotulen. De beschrijving is nagenoeg gelijk met dat van deken Roersch, alleen komen de burgerlijke aspecten iets nadrukkelijker aan bod. Het blijkt dan dat dakdekkers op de kerk werkzaam waren, die gesmolten lood zagen vallen en alarm sloegen door op de klok te slaan. Blussen was nagenoeg onmogelijk door het vallen van smeltend lood en vuur. De burgemeester stuurde bodes naar de omringende gemeenten om hulp. Na de val van het kruis door het dak, kreeg de brand zuurstof en in minder dan een uur brandde het gehele gebouw. De hulp uit de gemeenten Limbricht, Nieuwstadt, Munstergeleen, Geleen, Beek, Millen, Hoengen, Saeffelen, Wehr, Susterseel en Hillensberg arriveerde nagenoeg gelijktijdig. Zij werden vooral ingezet aan de zuid-west en zuid-oostzijde om daar de beginnende branden te bestrijden. Om zeven uur 's avonds werd het sein "brand meester" gegeven, maar tot elf uur werd nageblust. Bijzonder moedig optreden was er van de heren Grosspeter, pruisische beambte uit Hoengen en Jozef Crijns, Leonard Stevens en Martin Douffet uit Sittard. De burgemeester sloot zijn verslag af met de woorden "Sittard was grootsch op dit gebouw". Helaas was het niet gebruikelijk in dialect te schrijven, anders had er gestaan "Zitterd waar greutsj op dit geboew"
De puinhopen gloeiden nog na, toen 's zaterdags, vroeg in de morgen, monseigneur Paredis, de eerste bisschop van Roermond, hoogstpersoonlijk naar Sittard kwam om de schade te bekijken en hulp aan te bieden. Paredis bood aan een circulaire rond te sturen naar alle kerken van het bisdom met het verzoek om ondersteuning. Ook werd beslist dat de diensten in de voormalige dominicanerkerk gehouden zouden kunnen worden. Deze kerk was enige tijd buiten gebruik geweest. De diensten zijn zowel in deze kerk als in de Michielskerk gehouden. Welke kerk met de Dominicanerkerk bedoeld werd is niet duidelijk, maar hoogstwaarschijnlijk wordt hiermee de kapel van Agnetenberg mee bedoeld, die inderdaad vrij lang geen functie had in het begin van de negentiende eeuw.
Behalve de beide kerken werd ook de sacristie gebruikt om het Allerheiligste te bewaren en van daaruit werden de zieken bediend. Ook dopen vonden in de sacristie plaats. Jaardiensten, begrafenisdiensten en huwelijksvoltrekkingen , zondagse hoogmissen en missen op feestdagen daarentegen vonden plaats in de St.Michielskerk. Elke dag waren daar bovendien twee leesmissen en 's namiddags de Christelijke uren en het Lof. Ook de O.L.Vrouwemis van 's zaterdags kon in de Michiel gehouden worden.
Na intensief contact tussen kerk- en gemeentebestuur werd besloten een bijzondere commissie in te stellen, bestaande uit negen leden. De deken en de burgemeester zouden er van rechtswege deel van uitmaken. Voorts twee leden uit het kerkbestuur, twee uit de gemeenteraad en drie rechtstreeks benoemd uit de burgerij. Voor dat laatste werden de burgers op het gemeentehuis bijeengeroepen en daar ter plaatse werden de burgers Jacob Clemens, Joseph Dumont en Padus Dols als vertegenwoordigers in de commissie gekozen. Namens het kerkbestuur Jan Baptist Jessen en Joseph Martens en namens het gemeentebestuur notaris Wilhelm Delahaye en Martinus Rutten. Als dagelijks bestuur fungeerden voorzitter Roersch. burgemeester Hendrik Arnoldts als secretaris en Joseph Dumont als penningmeester.
Vrij spoedig had de commissie een plan op hoofdlijnen gereed om gelden in te zamelen voor de herbouw van kerk en toren. Het plan voorzag in een inschrijvingslijst, die aan alle inwoners van de stad zou worden aangeboden en waarop men kon intekenen voor een bepaald bedrag. Desgewenst kon men de bijdrage in acht termijnen voldoen en als het nodig was, zou men zelfs per week kunnen betalen.Elke drie maanden zouden dan enige leden van de commissie,vergezeld door een geestelijke, de vervallen termijnen, komen incasseren of zoals men in die tijd zei "komen inbeuren". De inschrijving bleek een succes te zijn. Sittard tekende voor 26.223 franken in, Ophoven, Overhoven, Leyenbroek en Stadbroek voor respectievelijk 1034, 1642, 861 en 312 franken. Het totaalbedrag was 30.072 francs. Opvallend aan deze cijfers is het grote bedrag dat toegezegd werd door bewoners van de binnenstad. Behalve de bijzondere band die de bewoners van de binnenstad met de kerk hadden, heeft natuurlijk ook de welvarendheid in dit deel van de stad in belangrijke mate het inkomstenbeeld bepaald. Wat betreft de gehuchten wordt in de bedragen tamelijk nauwkeurig de bevolkingsgrootte gevolgd. Overhoven was immers het grootste, gevolgd door Ophoven, Leijenbroek en Stadbroek. Overigens is het merkwaardig dat de diverse acties en de opbrengst ervan gerekend werden in francs. De geschonken bedragen in guldens en Pruisische thalers werden keurig door de penningmeester omgerekend in de veel gangbaarder Belgische valuta.
Op 10 juli 1857 zond bisschop Paredis de, op 12 juni 1857 toegezegde, circulaire aan alle pastoors van het Bisdom, met het verzoek de gelovigen tot ondersteuning van de getroffen kerk aan te sporen. In deze circulaire zegt hij ".... dat de ingezetenen van Sittard zelf al door hun ruime bijdragen te duidelijkste bewezen, dat het hun ernst is voor geen opofferingen terug te deinzen, om hunne zoo ongelukkiglijk verwoeste kerk, van onder de puinhopen te doen herrijzen. In alle kerken dient dus op den eersten Zondag na derzelver ontvangst de inhoud van dit schrijven van de preekstoel te worden medegedeeld en toegelicht, waarna een collecte zal worden gehouden. In de grotere plaatsen zullen de beter gesitueerden bovendien nog persoonlijk worden bezocht."
Deken Roersch ging persoonlijk in de hoofdplaatsen van de verschillende dekenaten preken en geld inzamelen voor de getroffen kerk. Het in de circulaire aangekondigde plan om in de hoofdplaatsen een collecte langs de huizen (van de beter gesitueerden?) te houden, stuitte op verzet van de eerwaarde heren pastoors en dekens. Dit plan liet men daarom varen. Wel is er in verschillende parochies nog naderhand gecollecteerd en het aldus verkregen geld werd aan Sittard toegezonden. Roersch bracht een behoorlijke som mee terug naar Sittard. Zo werd in de dekenaatshoofdplaatsen Roermond, Ottersum, Venray, Horst, Venlo, Weert en in het Seminarie te Rolduc tesamen een bedrag van 1482,21 francs bij elkaar gesprokkeld. Vervolgcollectes in de dekenaten Roermond, Venlo en Weert brachten alsnog 1005 francs in het laatje. Maastricht was goed voor 385, Meerssen voor 457,45, Kerkrade voor 487,76, Schinnen voor 421 en het dekenaat Gulpen voor 315 francs.
Alle inwoners van het dekenaat Sittard kregen huisbezoek om op deze wijze een steentje bij te dragen aan de heropbouw van kerk en toren. We zien dan de navolgende resultaten:
In het verslag van deken Roersch wordt deze inzameling besproken. Nadrukkelijk wordt daarbij aangemerkt dat Broeksittard, Dieteren, Limbricht en Nieuwstadt tegengevallen zijn; iets wat ook uit de cijfers blijkt. Naar de oorzaak hiervan kunnen we slechts gissen. Misschien geldzorgen bij de overwegend agrarische bevolking of een parochieherder, die niet met de benodigde ijver had opgeroepen tot steun?
Uiteraard werd niet stilgezeten op een ander inzamelingsvlak, namelijk de benadering van welgestelde particulieren, zoals mevrouw Michiels en graaf Cornet, beiden goed voor elk 100 harde Belgische francs. Doctor Kribs schonk vijftig francs en grotere giften kwamen ook van de weduwe Reynards, kapitein Engelen en mevrouw Houben. Deze laatste liet dit bedrag betalen door de pachter van de Lahrhof, A.Schmeitz Ook een grote weldoener was Martin Rutten met maar liefst 250 francs. De eerste grotere gift kwam evenwel van de in 1856 opgerichte "SociNteit MoliNre" te Sittard, die maar liefst ruim zeventig francs bij elkaar bracht en deze op 24 juni 1857, dertien dagen na de brand, afdroeg aan tresorier Andreas Joseph Dumont. Hij noteerde dit in zijn register van "Inkomsten en Uitgaven voor de herbouwing der Parochiale Kerk en Toren van Sittard, afgebrand door het vuur des Hemels, den 11 Junij 1857." Nauwgezet vinden we in dit register elke franc en elke centime verantwoord. Zo zat er in het " offerstokje" van de kerk 82 francs en uit een dergelijk "apparaat" bij herberg van Ganzewinkel in de Gats nog eens frs. 10,45. De burgemeester schonk 30 thaler ter waarde van frs.112,50 Ook priesters, die elders werkzaam waren schonken grote en kleine bedragen. Maar ook vele burgers gaven royaal. Het register "Dumont" is een bron die ons belangrijke informatie verschaft over de geldperikelen waarmee de commissie te kampen had. Een aanvraag bij Gedeputeerde Staten om een collecte te mogen houden in de hele provincie werd echter geweigerd vanwege de precedentwerking naar andere parochies toe.
In oktober 1857 startten de eerste rondgangen door de stad en de bijbehorende gehuchten. De burgemeester en de de deken namen de binnenstad onderhanden. Andere secties van de stad werden bezocht door wisselende combinaties van geestelijken en stads- of kerkbestuurders. Huis aan huis verzamelden zij in een zevental omgangen in de jaren 1857 en 1858 vele duizenden francs. Eind december 1857 was er een bedrag binnengehaald van bijna 15.000 francs. Dit groeide aan tot ruim 18.000 francs in 1858 en op het einde van het jaar 1859 bleek een bedrag van 28.592 francs in kas te zitten. In 1865 bleek het totaal aantal aan inkomsten over de jaren 1857-1865 maar liefst 37.550 francs te hebben bedragen.
Op 17 augustus 1857 werden er drie prenten verkocht voor een totaalbedrag van frs. 2,24. Deze prent van de hand van de Akense lithograaf Ed.Wedler is hoogstwaarschijnlijk eind 1856 of begin 1857 vervaardigd. Het feit dat er al ruim drie weken na de brand een prent beschikbaar was, wijst in die richting. Toch zal ze niet lang van te voren vervaardigd zijn, want op 9 september werd aan Wedler pas de rekening voor de lithografie ter hoogte van frs 265,62 betaald. Dit was een enorm bedrag indien men dat vergelijkt met de opbrengst van verschillende collectes. De vermoedelijke verkoopprijs heeft 3/4 francs bedragen. De oplage is helaas niet bekend. Mogelijk is er een verband tussen de vervaardiging van de prent en het plan dat men had om de kerk een grondige restauratie te laten ondergaan in de jaren 1859 en volgende, een plan dat ingehaald werd door de dramatische brand van 11 juni 1857. Vandaar misschien de toevoeging, in ander schrift, van de laatste regels onderaan de lithografie.
Zowel de kerk als de toren waren tegen brand verzekerd, hetgeen voor kerkgebouwen in die dagen tamelijk zeldzaam was. "Het was wenselijk geweest", zo verzuchtte pastoor-deken Roersch, "dat deze gebouwen voor de reeNle waarde verzekerd zouden kunnen worden". Nu was dat niet het geval. De kerk en toren tesamen waren tesamen verzekerd voor zestigduizend franken, de vier klokken voor twintigduizend franken bij de Brusselse Maatschappij "Primes-Bruxelles". Over de afwikkeling door deze Belgische maatschappij is Roersch in zijn verslag vol lof. Vrij spoedig na de brand werd een som van 42.852 francs toegewezen; 31.000 voor de kerk en toren en 11.852 franken voor de klokken. Van deze laatsten waren 2600 kilo klokkenspijs overgebleven.
Na de brand op 11 juni lag de eerste prioriteit bij de bijzondere commissie in het bijeenbrengen van middelen om tot herbouw te kunnen overgaan. In afwachting van de herbouw ,moesten natuurlijk noodmaatregelen genomen worden om de toestand van het getroffen gebouw te consolideren. Het gesmolten lood en ijzer werd verwijderd en verkocht aan een opkoper te Roermond. Een twaalftal werklieden namen in de maand juli conserverende maatregelen. In augustus kwam er weer een slot op de kerkdeur en in dezelfde maand werd weer het uurwerk hersteld. Aannemer Lemmens uit Beek voerde de noodmaatregelen uit en ontving daarvoor in de jaren 1857,1858 en 1859 tesamen ruim 20.000 francs Een deskundig onderzoek ging vooraf aan de hele plannenmakerij, opdat "de herbouwing solied en fraai mogt worden".
Toevallig was in de maanden voorafgaande aan de brand contact geweest met Pierre Cuypers te Roermond, een jonge veelbelovende architect en later de grote man van de neo-gotiek in Nederland. Hij werd in 1827 te Roermond geboren. Zijn opleiding als architect ontving hij tussen 1844 en 1849 te Antwerpen aan de academie aldaar. In 1851 volgde zijn benoeming tot stadsarchitect van Roermond. Van daaruit begon zijn opmars, die hem in 1877 de titel van "Architect der Rijks Museumgebouwen"opleverde. Hij overleed in zijn geboorteplaats Roermond in 1921. Cuypers schreef in 1858 aan zijn vriend Alberting Thijm: "De lust der herstelling van kath. monumenten wint veld. De Deken van Sittard welke ik eenige maanden geleden toevallig bezocht deed ik opmerken dat hij eene mooye kerk had gedeeltelijk van de 1ste helft van de XIV Eeuw. Thans is mij het ontwerp ter restauratie van die kerk reeds door het kerkbestuur opgedragen" Nieuw koor, nieuwe toren (gedeeltelijk) en eene restauratie de fond au comble- 4 nieuwe kolommen enz. enz." Deken Roersch noteerde inderdaad in zijn verslag dat op 11 mei 1857 "de kerkfabriek aan Cuypers de opdracht had gegeven een plan te doen vervaardigen voor de herstelling der kerk in haar primitieve staat, met het oogwil om telkenjare een gedeelte daarvan te voltrekken. Mogelijkerwijs zou dit kunnen betekenen dat Cuypers een plan zou maken, waarin teruggegrepen zou worden op de middeleeuwse kerkenbouw in haar ideale vorm. Een concreet plan daarvoor is niet bekend, maar aangenomen mag worden dat de latere restauratie van Cuypers in een lijn zit met zijn opvattingen omtrent de "primitieve Staat". Binnen de gemengde commissie moeten verschillende opties besproken zijn, te weten:
Cuypers kreeg aldus na de brand de opdracht om een volledig plan voor de innerlijke en uitwendige herbouwing op te maken. Binnen de gemengde commissie ontstond echter verzet tegen deze gang van zaken. Enkele leden wilden kunnen vergelijken en er werd contact gezocht met Vincent Statz, een voorname bouwmeester te Keulen. Hij kreeg opdracht het gebouw te bekijken en ook een volledig plan daarvoor te vervaardigen. Beiden maakten een ontwerp, aldus het verslag van deken Roersch. Roersch gaat in zijn verslag volledig voorbij aan de gang van zaken bij de toewijzing van de bouwopdracht. Het verslag van de gemengde commissie is in dit opzicht echter een stuk duidelijker.
Er zijn verschillende vergaderingen geweest met architect Cuypers over diens opvattingen hoe de restauratie aangepakt diende te worden. Statz was echter moeilijk benaderbaar. Er is zelfs geen bijeenkomst geweest met deze bouwmeester, ofschoon de voorzitter van de commissie hem tweemaal daartoe uitnodigde. Het antwoord van Statz was dat hij geen tijd daarvoor had en hij reisde onmiddellijk retour nadat hij gedurende twee uur de kerk had bekeken. In het register van de tresorier treffen we in oktober 1857 als post de declaratie van 47,50 francs voor kost en inwoning van de assistent van Statz, Stevens genaamd, aan.
Toch is Statz aan de slag gegaan, want er kwam een ontwerp binnen. Dat ontwerp bestond uit het bouwen van een gaanderij op het muurwerk van de oude toren en het plaatsen van een stenen pyramide ter hoogte van negentig voeten, ongeveer dertig meter. Dit plan was niet vergezeld van een bestek, begroting of kostenraming. De commissie, die meer wilde weten, ging een briefwisseling aan met Statz waarin verzocht werd om deze stukken te overleggen. Per omgaande kwam het antwoord dat de commissie bedoelde stukken maar door een tweede bouwmeester moest laten maken en Statz stelde daartoe de heer Weber te Maastricht voor. De kosten van de toren schatte hij op een ronde som van 10.000 thaler, vergelijkbaar met 37.500 francs of 18.750 nederlandse guldens. Het spreekt bijna vanzelf dat hiermee voor de commissie duidelijk was, dat Statz geen echte interesse had. Op 9 mei 1858 werd de rekening voor het plan keurig betaald. Het kostte de penningmeester 200 thalers oftewel 750 francs.
Cuypers kreeg door het afvallen van Statz de voorlopige opdracht en ging aan de slag. Zijn plan, dat in het najaar van 1857 aan de commissie werd voorgelegd, bestond uit het aanbrengen van vier hoektorentjes op de hoeken, ieder 40 voeten hoog, staande op het oude muurwerk. Ze zouden onderling verbonden worden door een gaanderij. Een 120 of 130 voeten hoge torenspits ,gebouwd van eikenhout en gedekt met leien, was tussen de torentjes in geprojecteerd. Het plan werd vergezeld van een bestek en een begroting van kosten. De totale torenkosten werden geraamd op 11.271 gulden. Het merkwaardige is dat in dit plan klaarblijkelijk niet voorzien is in het octogoon tussen de hoektorentjes in. Uit literatuur blijkt dat het ideaal van een kerk voor Cuypers een kerk was waarin een mastbos van pijlers en konterforten voorkwam en een in pinakels, luchtbogen en torens oplossende bouwmassa . Diverse torenplannen van hem omvatten in later tijd een mengeling van motieven ontleend aan gotiek en romaans. De hoofdopzet is die van de Franse kathedraaltorens, maar er kunnen ook vergelijkingen gemaakt worden met Rijnlands-romaanse vieringtorens. Het materiaal gebruik van afwisselend baksteen en natuursteen. Deze afwisseling was te Sittard reeds aanwezig en werd door Cuypers verder uitgewerkt bij diverse andere restauraties c.q. nieuwbouwprojecten. Het Cuypers-silhouet, een torenmassief in een door de architect geconstrueerde variant van een overgangsstijl, met hieruit springende hoektorentjes uitmondend in een achtzijdige spits met flankeerspitsjes wordt een standaardthema in de neogotiek. De tekeningen van de kerk te Sittard vertonen kleur en arceringen. Mogelijkerwijs, zo meent van Leeuwen, hebben zij moeten dienen om de bouwheer, de commissie, inzicht te geven in de werken omdat er gekozen moest worden tussen twee varianten voor de bekroning van de westtoren. Thans mag worden aangenomen dat dit inderdaad het geval is geweest en dat de tweede variant het plan Statz is geweest. Helaas zijn niet alle tekeningen in het archief Cuypers onder de titel "Sittard" tekeningen van de St.Petruskerk. Toch moeten we Statz niet al te zeer zien als concurrent van van Cuypers, want reeds in 1859 karakteriseerde vermoedelijk Statz Cuypers als zoon en navolger van de middeleeuwse Straatsburgse bouwmeester Erwin von Steinbach.Voor romantici was deze laatste dJ middeleeuwse bouwmeester bij uitstek. Een dergelijke opmerking mag voor zo'n jonge architect als een groot compliment beschouwd worden.Statz was ook een architect die pleitte voor "Materialgerechtigkeit". In 1856 was van zijn hand te Leipzig het boek "Mittelalterliche Bauwerke nach Merian (1593-1650)" verschenen. In 1878-1879 werkten beiden samen in het kader van een restauratieadvies voor het raadhuis van Aken.
De commissie kwam in een lastig parket omdat bij alle discussies onder de bevolking hoe de toren er ook uit zou komen te zien, altijd het gevaar van blikseminslag en de daaropvolgende brand met catastrofale gevolgen voor de omliggende bebouwing een rol bleef spelen. In het verslag van 11 januari 1858 wordt gerept van een verzoekschrift aan de raad dat in de stad de ronde deed, waarbij het gevaar voor het bouwen van een houten toren nadrukkelijk uitgangspunt was. De commissie gaf aan dat zij het gevaar niet kon ontkennen en erkende tevens ook aan dat zij terugdeinsde voor de verantwoordelijkheid, indien zij zou kiezen voor verdediging van het plan Cuypers bij de gemeenteraad. Daarom weigerde de commissie aan de gemeenteraad een bepaald voorstel te doen, noch enig ontwerp aan te bevelen en gaf de stukken ter verdere afhandeling aan de gemeenteraad.
In de raadsvergadering van 12 januari 1858 kwam het verslag van werkzaamheden aan de orde. Vastgesteld werd dat dat er binnen de commissie steeds naar gestreefd was om met de minst mogelijke kosten een volledig herstel te bereiken. Het minst kostbaar bleek een houten torenspits te zijn, die de hoogte moest hebben waarop de ingezetenen van de stad prijs op stelden. Bovendien zo zei de burgemeester " is het niet te betwisten dat een torenspits met leien bedekt sierlijker is dan een kolonne van massieve steen". De burgemeester signaleerde ook de geruchten, waarbij inwoners van de stad aangaven bang te zijn voor een hoge toren en de risico;s van blikseminslag. Het plan leidde tot een discussie in de gemeenteraad. De burgemeester kon geen waarborg geven dat het ontwerp van Cuypers gevaarloos was, ofschoon hijzelf als persoon dit argument niet gebruikt zou hebben. In dit geval wilde hij de verantwoordelijkheid niet dragen, ofschoon het bouwen van een spits naar zijn overtuiging het mooiste en minst kostbaarste was. Wethouder De Borman was tegen iedere vorm van torenspitsbouw, met het oog op het brandgevaar. De raadsleden Joerissen en Delahaye vonden de bouw van een stenen torenspits minder gevaarlijk. Het raadslid Collaes daarentegen stelde dat het overgrote deel van de burgerij ingetekend had op de financiele actie om de toren in haar oorspronkelijke vorm te herstellen, maar dan wel voorzien van bliksemafleiders. Bovendien vond hij dat het project Cuypers 10.000 gulden minder kostte dan het plan Statz. Zijn conclusie was, dat men niet lichtvaardig moest afzien van het voordeligste ontwerp. Het is inderdaad vreemd dat in alle verslagen nergens de optie van terugbrenging van de voormalige spits op de kerk wordt genoemd. Alleen Collaes heeft deze optie in de gemeenteraad aangehangen. Er ontspon zich een hevige discussie over de raadpleging van de gemeenteraad in een vroeger stadium. Vooral De Borman was fel. De burgemeester vond dat de verantwoordelijkheid gedelegeerd was aan de gemengde commissie. Een eventuele splitsing van de aanbesteding van kerk en toren, zoals gesuggereerd werd, wees hij af met het oog op de kosten daarvan. Bovendien meende hij dat met een uitstel van een van beide delen, het nooit meer tot herbouw zou komen. Een bijkomend argument was ook dat de burgerij een niet onaanzienlijk deel had bijgedragen in de kosten van wederopbouw. Joerissen stelde in de rondvraag te stemmen voor of tegen het plan Cuypers. De burgemeester vond deze vraag niet goed gesteld en meende dat alvorens het plan af te keuren, de leden van de gemeenteraad een nieuw plan moesten hebben om met kennis van zaken hun steun aan een van beide plannen dan te geven. De Borman en C.Delahaye steunden hem in die opvatting. Het eerste ontwerp Cuypers werd bij de slotstemming op basis van diverse motivaties verworpen met zeven tegen een stem, bij twee onthoudingen. Joerissen kwam met het voorstel bouwmeester Weber een nieuw ontwerp te laten maken, waarop de burgemeester antwoordde dat hij geen redenen voor de gemeenteraad zag om het vertrouwen in Cuypers op te zeggen, alleen maar omdat het door Cuypers aangeboden project niet geaccepteerd was. Immers het plan Cuypers was immers niet verworpen uit "kunstgebrek" of door te zondigen tgen de bouwkunst. Het voorstel om Cuypers een nieuw plan te laten ontwerpen werd vervolgens met negen stemmen voor en een tegen aangenomen. Enkele weken later, op 2 april 1858 leverde Cuypers een nieuwe schets in, met een kostenraming van 15000 gulden. Deze nieuwe schets vond eenstemmig bijval en de bouwmeester kreeg de opdracht de schets om te zetten in een defenitief plan. Mogelijkerwijs is dit het plan waarin het octogoon bovenop het oude muurwerk kwam, geflankeerd door vier hoektorens.
De plannen van Cuypers en Statz waren vermoedelijk begin januari 1858 ter inzage gelegd op het stadhuis, waarbij iedereen aan- en opmerkingen kon plaatsen ten aanzien van de beide plannen. Zeker voor de periode waarin dit zich alles afspeelt is deze handelswijze niet alledaags. Een overheid, die aan de burgerij vroeg wat zij dacht over een bepaald plan! Het bleek dat het plan van Cuypers de voorkeur genoot. Op welke wijze dat werd vastgesteld is ons niet bekend. Dat velen van de geboden mogelijkheid gebruik maakten, blijkt uit het verzoekschrift dat op 13 januari 1858 bij het gemeentebestuur binnenkwam.
Dat de "inspraak" geen alledaagse zaak was blijkt uit de aanhef van de brief aan het gemeentebestuur:" Het is met den meest verschulden eerbied dat de ondergeteekende inwoners der gemeente Sittard de vrijheid durven nemen tot UEdelAchtbare te wenden voor het volgende:" Er blijkt uit dat op 12 januari 1858 het gerucht vernomen was dat al beslist zou zijn dat de "naald" op de oude voet zou hersteld worden en dat er een pyramide van steen op de overgebleven resten zou worden gezet.
Tevens diende het verzoek om te pleiten voor herstel in de oude bouwstijl. Men was blijkbaar gehecht aan het vertrouwde stadsbeeld. Als argumenten voerde men aan: Toen de bliksem als het ware Godeshand,de torenspits verwoestte, dit pronkjuweel der Stad en Provincie, nam men zich voor zich vele opofferingen te getroosten om het verwoeste zo mogelijk op de oude voet te laten herrijzen. Er was op dat moment, direkt na de brand, geen sprake van vernieuwing en de giften zijn ook in deze geest gegeven. Men was verontwaardigd over het feit dat door enige inwoners op vernieuwing werd aangedrongen en dat daarbij ten onrechte werd beweerd dat dit met de algemene wil zou overeenstemmen, .... welke laatste de ondergeteekende hiermede stellig logenstraffen en hunne stelling of hervormingsplan kieschheidshalve aan kortzigtige onberadenheid toe te schrijven". Nooit is de gedachte opgekomen om de oude toren hoe min ook te laken, veelmeer heeft zich den inwoner altoos trotsch getoond een alzulk pronkjuweel te bezitten en den vreemdeling met stille eerbiedwekkende verwondering hetzelve aangestaard en verlaten onder het uiten van loftuitingen en verzekering iets gezien te hebben eenig in zijnen aard, der bewondering waardig en alzoo de stichting onzer voorvaderen ten volle huldigende. Bouwkundig vond men dat de oude spits of naald hersteld diende te worden, om een samenhang te hebben in de bouw. Plaatsing van een pyramidale naald zou mogelijk een gewrocht of bastaardgebouw laten ontstaan. De ondertekenaars waren bang dat ze met leedwezen moesten beleven dat met hun opofferingen de spot zou worden gedreven. Men vond het onzeker of een pyramidale naald het aanzienlijke, wat de oude toren had, zou verlevendigen. Bovendien vond men het onzeker of de nieuwbouw niet te zwaar zou zijn voor het overgebleven metselwerk en en fundamenten. Bliksem kon volgens de ondertekenaars ook bestreden worden door het plaatsen van bliksemafleiders. Een stenen naald zou, naar de mening van de indieners van de petitie, meer verwoestingen bij blikseminslag aanrichten dan een een brand in een houten spits. Het idee dat door een stenen spits alle gevaar geweken zou zijn, kwam hen kinderachtig voor. Dat men dagelijks ziet de oude gebouwen van alle vernieuwingen ontdoen, gevoelend dat dezelve die gebouwen ontsieren en hierdoor teregt het werk onzer voorvaders naar vereischte en pligt waarderende, moeten wij dan deze wijze gevoelens tegengaande, eene rampzalige hervorming aankleven welke ongetwijfeld door het nageslagt zal worden gedoemd. Men was bovendien van mening dat ruimere geldmiddelen bijeengebracht konden worden indien men zich aan het oude, dan wel vernieuwingsstelsel zou houden. Klaarblijkelijk stelde de bevolking weinig vertrouwen in de vooruitstrevende gedachten van de commissie. Men kan de argumenten van dit "adres"aan de gemeenteraad zien als een afwijzing van de gepresenteerde plannen, zeker dat van Statz, ofschoon er ook argumenten inzitten die gericht zouden kunnen zijn tegen de spits van het plan Cuypers. Duidelijk is wel dat de ondertekenaars van deze brief opteren voor herbouw van de oude constructie. Bovendien geven zij aan bijzonder trots te zijn op "hun" toren en wijzen zij op de tendens het oude te behouden en in oude luister te herstellen. Vermoedelijk is het adres ontworpen door een van de eerste ondertekenaars. Toch stelt Deken Roersch in zijn stuk over de brand en de gevolgen daarvan het iets anders voor. Hij stelt dat de voorkeur uitging naar het plan Cuypers, een spits met leien gedekt, maar dat als gevolg van de petitie besloten werd een ander plan te vervaardigen met een stenen of mergelstenen spits. Hoe een en ander zich verhoudt tot de aangevoerde argumenten in het "adres" is niet geheel duidelijk.
Vele inwoners ondertekenden dit "adres". Men mag bijgevolg aannemen dat zij allemaal op het gemeentehuis kennis hebben genomen van de plannen en dat naderhand in plaatselijke etablissementen uitvoerig gediscussieerd is over de voor en tegens van de plannen. Wie de gedachten die er leefden onder woorden heeft gebracht is niet bekend, maar het moet iemand zijn geweest die wist hoe hij op een welsprekende manier de burgers achter zijn ideeNn kon krijgen. Aangezien de lijst vele Sittardse familienamen bevat, willen wij U ze niet onthouden. De namen zijn helaas niet allemaal ontcijferd kunnen worden, omdat het allemaal handtekeningen betrof. Het aantal afgedrukte namen is dus kleiner als het aantal ondertekenaars.
P.L.Kissels J.Hertz W.Lemmens J.Coenen ...Sautter? N.Gouverne? J.Clemens J.J.Daniels K.Roijmans L.M.Cleven J.Hermans-Wegenaers M.Leloup Schreij van Gansewinkel W.Hendriks N.Schut
P.J.Pfennings W.Bussen L.Schelberg Grand.........? P.Mulkens J.Nelissen of Neissen F.Mersmans A.Jansen J.Albertz D.Delhougne Jos Rutten? S.Hertz .. Schutgens Dahlmans-Ploum J.P.Kentgens van de Vars......? J.L.Wolfs D.Vandenbergh M.Deuss? ..Vanderbergh Constant Horn Hubt. Konings J.Deiteren W.Leunissen P.J.Erens J.Kleinjans G.Gieskens J.H.Willems P.J.Kreutz W.Wessels ..Beurkens F.Beltjens W.Dahlmans P.J.Grien P.H.Clemens J.Spee ..Sch`rgers R.G.Dols F.Schaaf? K`nings H,Horn G.D.Schmidt wed.Daniels B.Coenen wed. Kusters Jan Coenen J.De Wever J.B.Gijsen A.Kleinen J.Kleinjans Gerard Leinatz? F.B`hten Boonen D.Peters P.J.Wessels Frans Denie J.M.Clemens? C.Hennen? N.Douffet? H.K`hlen C.Paulsen H.Koolen Christoffels? Jan de Vos L.Durlinger B.Albertz J.M.Thissen wed.Denier? M.Honings J.Spee P.J.Caenen P.Bormans G.Bormans? J.van Eijs ...van Eijs W.Paulsen W.Otten P.Houben M.Dahlmans W.Leurs L.K`nings wed.Hermans H.Bormans P.Krekels H.Hostenbach A.Rikers W.Gijskens J.Dalmans M.Mahr W.Coenen L.Boumans J.Krekels N.Hendrix L.Daniels Jacob Bormans F.Moreau wed.W.Wertz? H.Rutten G.Dols A.Pelser J.A.Derrez C.Mahr C.Wilms H.Beijssens G.K`sters J.Klijnjans M.Schrijen J.G.Velden A.Schmeitz M.Thissen smid? Jan Laudy F.Krins wed.H.Krekelberg Fr.Schiffeler L.Oberdorf P.W.Gerardts P.T.Tummers J.A.Kohlen F.Vaessen M.Speetjens P.N.Nohlmans F.Tummers P.J.Honings M.Smeits L.Zinken J.Penners G.G.Hendriks W.Tummers J.H.C`rvers A.Verjans J.Courage M.Thissen W.Smeets M.Willems wed.Delahaye P.M.Daunnay? G.Donners Godefrit Grein? P.Koerage H.Erkens W.Schrijen wed.Zinken N.Penners L.Brocers wed.Willems L.Grusen N.Dols W.Hoogstenbach G.Erkens H.Spuisers H.Dols wed.C.Smeits J.Dols W.Keulen C.Schmeits N.Donners M.Honings P.Hermans H.Honings P.J.Hamers? F.N.Hausmans? A.Delahaye wed.Dirks? J.N.Cremers A.Keulen C.Brans P.L.Rutten L.Stevens M.Muffels H.Cremers H.Laumen P.Tummers M.Broun F.Bronneberg voor D.W. H.Dols H.Laumen J.Laumen N.Silverberg wed.Smeits J.Tummers W.Willems P.Dols G.D.Wehrens N.Wetzels P.Rutten L.W.Fleischeuers J.Tummers J.Wessels A.Kleinjans J.Rutten P.van Eijs P.Nijsten H.Willems W.Willems W.Wehrens A.Dols P.M.Dols J.Dols B.Fleischeuer wed.H.Fleischhuier J.L.Zinken H.Willems H.Rutten F.Houben M.Heinen J.M.Feron J.Rademakers C.Remmers J.M.Sieben F.Vandenbergh A.Rijcken F.Lumpens Frans Joseph Gorissen wed.J.Schammaar?
Een ongedateerd schrijven, vermoedelijk vervaardigd vlak na het eerste verzoekschrift aan de gemeenteraad, laat een heel ander geluid horen. De ondergetekenden maakten opmerkingen die ingingen tegen de opvattingen van hun medeburgers.Zij vonden de kosten tot herstel van de kerk dusdanig groot, dat dit de financiNle toestand van de stad zou ondermijnen. Naar hun mening zou dit tot belastingverhoging leiden. Een dergelijk kostbare toren op te richten vond men geldverspilling. De meerwaarde van de afgebrande toren vermocht men niet in te zien, ondanks bliksemafleiders. "Zulk een toren blijft dus een dreigende pijl welke ons vooraf door zijn bestaan jaarlijks eene wonde uit onze geldbeurzen toebrengen zal en mogelijk later brandverwoesting en armoede onder de ongelukkige inwoners zal verspreiden".
De lijst met namen van deze reactie is aanmerkelijk korter dan de vorige lijst. Ook bestaat het idee, dat er minder "Sittardse" namen op de lijst staan. Ook deze lijst hebben we in extenso opgenomen, voor zover dit mogelijk was, gelet op de kwaliteit van handtekening en handschrift.
Timmermans J.M.Meijs J.Klinckenbergh C.van Geffen-Tummers G.W.............Guillot W.Palmen D.Delhougne Guill.Beckers J.Neisten Godfried Dewez Zimmermans M.Dahlmans P.A.Goossens K.Tummers C.Olfers Ch.de Borman Aloijs Panhaus J.Kamps W.Lemmens J.Roijmans? wed.J.Bovendeerd M.Wilms J.Coenen W.Leunissen W.Stucker J.Sneller? J.Moors G.Frohe M.America H.America C.Timmermans Martin Beijsens F.Rutten J.Schutgens J.Timmermans J.B.Goossens F.Claessens-Delhougne Elise Kusters J.Kusters-Klinckenbergh L.H.Renkin weduwe Hermans Timmermans-Neefs P.Nijssen J.G.Leinartz P.J.Pfennings J.Olislagers J.Mathias Goerz St`cker-Clemens
Omdat men voorzag dat de defenitieve plannenmakerij langer zou duren, werd op de kerk een nooddak aangebracht om tenminste de gewelven en de muren te beveiligen. Cuypers maakte daarvoor het plan. Er kwam een kapwerk uit dennenplanken zonder leien.. De kosten van aannemer Lemmens bedroegen 12.000 gulden.
Het plan Cuypers werd ter goedkeuring aan het gouvernement te Maastricht gezonden en ook werd bij de koning een verzoekschrift, een suppliek, ingediend om bij de herbouwing van de kerk en toren door de staat ondersteund te worden. Na veel heen en weer schrijven werd uiteindelijk het plan goedgekeurd en werd een rijkssubsidie toegekend van 7000 gulden, te voldoen in vijf achtereenvolgende jaren. Er was echter JJn maar. Een vijfde deel zou pas worden uitgekeerd na voltooing van de toren. Provinciale Staten verleenden eveneens een subsidie van 3000 gulden. In de brieven aan de koning en aan Provinciale Staten werden alle registers opgetrokken. Zo werd in de brief aan de koning gerefereerd aan de eenheid van zowel katholieken, hervormden en joden na de brand en in de brief aan de provincie schreef men "dat het de leden van dit College niet onverschillig kon laten dat in een gewest, dat zij vertegenwoordigden, op de puinhopen van een fraai verdwenen monument een dwerggebouw zou verrijzen, niet geevenaard aan de bouwwerken der 19e-eeuw, doordrongen van deze noodzakelijkheid en enigzins te voldoen aan de tijdgeest, hulde aan kunsten en wetenschappen te brengen." De plannen die Cuypers wilde realiseren kostten in totaal 71.479 gulden. Inmiddels was dekking gevonden voor een bedrag van 49.930 gulden, zodat er een tekort resteerde van 21.549 gulden.
Op 31 augustus 1858 werd een een buitengewone raadsvergadering bij elkaar geroepen omdat vanwege het ministerie bezuinigingen verlangd werden voor de herbouw van kerk en toren. Cuypers zorgde vrij snel voor aanpassing van de plannen, die schijnbaar nog in een schetsfase verkeerden. Dit leverde een bezuiniging op van 9614,80 gulden. Er werden, zo werd verzekerd, geen concessies gedaan aan de constructieve eisen van het gebouw, maar er vervielen enige verfraaiingen. Het gedrukte bestek was in september 1858 gereed.Hierin was voorzien in een octogoon met vier hoektorens en een houten spits met leien gedekt.
Op ruime schaal werden er advertenties gezet om kandidaten op te roepen voor de aanbesteding. Zo treffen we in de boekhouding posten aan voor twee advertenties in de Achener Zeitung in januari 1859 en in maart van datzelfde jaar vinden we vermeldingen van advertenties in La Vedette du Limbourg, die K`lnische Zeitung, de Maas- en Roerbode en de Noordbrabander. In mei tenslotte volgde nog een oproep in l'Echo du Limbourg. Bovendien waren er nog bekendmakingen aan alle grote steden en grote gemeenten in Limburg gegaan. De reacties waren zeer teleurstellend.
Twee keer vond er een openbare aanbesteding plaats van kerk en toren volgens goedgekeurd bestek, maar in beide gevallen overtrof de laagste inschrijving nog steeds de begroting en werd de aanbesteding niet toegewezen. De eerste aanbesteding voor kerk en toren kende slechts JJn inschrijver, namelijk Joseph Limpens, schrijnwerker te Sittard. Deze wilde het karwei aannemen voor het bedrag van 59.485 gulden en twee veranderingen in de voorwaarden. Hij wilde namelijk drie jaar tijd voor de bouw hebben en indien zou blijken dat het muurwerk te zwak bleek en er instortingen kwamen, alle kosten dan voor rekening van de gemeente waren. De raad keurde deze voorwaarden af om, maar vond ook de inschrijving bijna 7000 gulden te hoog. Besloten werd daarom de aanbesteding af te keuren Op 30 november 1858 zou een nieuwe poging gewaagd worden. Deze aanbesteding leverde geen enkele inschrijving en geen enkele liefhebber op, waarop de burgemeester zich op 2 december van dat jaar naar Maastricht begaf om te overleggen met de Gouverneur en de ingenieurs van Waterstaat, de instantie waaronder kerkenbouw ressorteerde.
Op tafel lagen twee opties. De eerste was de bouw voor eigen rekening te ondernemen en de tweede optie voorzag in een totale herziening van plan en bijbehorend bestek. De hoofdingenieur van Waterstaat van Opstal was voorstander van zelf doen voor eigen rekening onder leiding van een deskundige. Hij beval daarvoor de heer van Vlijmen aan, die op dat moment bezig was met de bouw van de kerk van Wijck. Indien men erin zou slagen deze persoon aan het project te koppelen, dan was succes verzekerd, aldus van Opstal. De Gouverneur was geen voorstander van het voor eigen rekening bouwen. Hij voorzag zorgen, moeilijkheden en onaangenaamheden voor gemeenteraad en kerkfabriek. Volgens hem betekende het feit dat er geen inschrijvingen waren ,dat de klus te moeilijk en te gevaarlijk was en dat de kostenraming te laag was ingeschat. Om die reden raade hij zelf bouwen af en gaf de voorkeur aan een herziening van plan en bestek, waardoor een vermindering van werken en kosten bereikt zou kunnen worden.
De gezamenlijke vergadering van gemeenteraad en kerkfabriek op 3 december 1858 zat met hetzelfde dilemma. Wat nu te doen? Deken Roersch meende dat men thans, na achttien maanden, nog even ver was als de dag na de brand. Naar zijn mening konden de werken niet uitgesteld worden. Er moest actie ondernomen worden. De raadsleden waren verdeeld. Een aantal van hen voelde ervoor om een andere bouwmeester te nemen, omdat met het bestaande bestek en kostenraming geen aannemer te vinden was. De raadsleden Joerissen en Hochstenbach hadden beiden geen vertrouwen meer in Cuypers en stelden benoeming van een andere bouwmeester voor. De Borman meende dat een herziening door dezelfde bouwmeester weinig veranderingen zou opleveren, terwijl een nieuwe bouwmeester ook bezwaren had, zoowel qua kosten als qua tijdsverlies. Weer anderen hingen de opvatting van ingenieur van Opstal aan om zelf te bouwen en tegelijkertijd onderdelen van het plan wijzigen. Kortom vele varianten gingen tijdens de vergadering van 3 december 1858 over de tafel. Voorzitter Arnoldts resumeerde op het einde het geheel van standpunten: Er moest een herziening van plan en bestek plaatsvinden, er was verschil van mening over de keuze van de bouwmeester. Een meerderheid was voor Cuypers met dien verstande dat hij de opdracht kreeg bepaalde werken uit het plan weg te nemen en op deze manier een vermindering van kosten te bereiken, waarna alsnog een heraanbesteding geprobeerd zou kunnen worden.Een nieuwe bouwmeester zou het probleem opleveren dat er een geheel nieuw onderzoek ter plaatse zou moeten gebeuren, met alle bijbehorende procedures. Bovendien bestond de kans dat een nieuw ontwerp geen genade zou vinden in de ogen van de minister en dat dan alsnog gekort zou kunnen worden op de reeds toegekende subsidie van 7000 gulden. De algemene mening van raad en kerkbestuur was bovendien dat de burgerij wenste dat er snelheid gemaakt zou worden. Bovendien kregen de leden van de vergadering dagelijks bezwaren van neringdoenden in de omtrek van de afgebrande kerk omdat "... hun affaires verminderen en men inkopen doet in de buurtschappen der Paterskerk en Markt." Het voorstel van Arnoldts op het einde van de vergadering luidde maar voor eigen rekening te beginnen en de consequenties maar voor lief te nemen. Het raadslid Zelis vroeg daarop uitstel van beslissing aan en men besloot op 6 december 1858 verder te vergaderen.
In de vergadering op 6 december deelde de burgemeester mede dat hij een brief had ontvangen van ingenieur van Opstal. Deze had met van Vlijmen gesproken. Deze laatste was niet ongenegen het werk te accepteren, mits zijn werkgever Bremken geen bezwaar zou hebben. Van Opstal stelde voor dat er een gesprek plaats zou vinden te Maastricht met van Vlijmen en Bremken. De gemeenteraad beschouwde de brief van Van Opstal kennelijk als een geschenk uit de hemel en ging unaniem accoord, alleen de voorzitter had er niet zo'n trek in. Financieel was de stand van zaken op 7 december zodanig dat er nog een tekort op de begroting voor de herbouw van kerk en toren resteerde van 6385,54 gulden. Te Maastricht zou bovendien ook nog een gesprek met Cuypers plaatsvinden . Afgesproken werd dat behalve de burgemeester ook nog de leden Jessen en Dols mee zouden gaan naar Maastricht om daar vrijblijvend met betrokkenen van gedachten te wisselen.
In de maanden december 1858, januari en februari 1859 werd een pokerspel gespeeld met als inzet het bedrag waarvoor kerk en toren herbouwd zouden kunnen worden. Ook in deze fase gingen vele varianten van de plannen over de tafel en was de uitkomst nog allerminst zeker. Te Maastricht werd een eerste gesprek gevoerd tussen bouwmeester Cuypers en de Sittardse bouwcommissie. Cuypers meende te weten dat Bremken weinig genegen was zijn toestemming te geven aan van Vlijmen om in Sittard te gaan werken. Hij dacht dat Bremken zelf geVnteresseerd was in het Sittardse project. Bij het navolgende gesprek bleek dat Bremken inderdaad interesse had. Hij kwam op 20 december naar Sittard om kerk en toren te onderzoeken en kreeg de plannen mee. Op 28 december zouden de verantwoordelijken in Sittard dan uitsluitsel krijgen. Op die dag was er een gecombineerde vergadering van gemeenteraad, kerkfabriek en bouwcommissie. Bremken was er met van Vlijmen en een zekere Schaalbroek was gedelegeerd namens Cuypers en gemachtigd tot het geven van inlichtingen. Bremken was accoord met het plan, mits er wijzingingen in zouden worden opgenomen. De burgemeester vroeg deze wijzigingen op schrift te zetten, maar Bremken vond dat overbodig.Hij vroeg voor het hele plan 74.000 gulden. Op de vraag wat alles kostte zonder torenspits antwoordde hij uit de losse pols 56000 gulden. en verliet vervolgens de vergadering. Het idee bestaat dat de verenigde vergadering overdonderd was door dit optreden. Een discussie volgde waarin weer de diverse mogelijkheden besproken werden. Wel of niet zelf bouwen; eerst kerk en later toren; baksteen in plaats van mergel. Ook werd de mening gehoord dat Bremken aan Sittard wilde terugverdienen, wat hij aan Wijck verloren had. De vergadering sloot met de opmerking aan Bremken een nadere opgave te vragen van de bouwkosten.
Op 12 januari 1859 was weer een verenigde zitting, waarbij Cuypers ook aanwezig was. Een vervanging van mergel door baksteen bleek volgens de aannemer een besparing op te leveren van 5000 gulden. Vooral De Borman verdedigde consequent een herbouw van de kerk zonder torenspits en dan nogmaals het proberen van een openbare aanbesteding, omdat dit concept nog niet eerder uitgeprobeerd was.De slotconclusie van de verenigde zitting was dat met elf tegen een stem besloten werd aan Bremken de uitvoering van het plan voor te stellen, zonder torenspits en geen verdere wijzigingen. Wel werd het bedrag gelimiteerd op 56.000 gulden.
In de verenigde vergadering daaropvolgend, die van 24 januari, zat bij de post een brief van Bremken waarin hij mededeelde het voorstel niet aan te nemen als de som niet verhoogd zou worden. Hij had zich namelijk vergist in de laatste berekening. Hij had namelijk een fout gemaakt ten aanzien van de spits. De achthoek, gaanderij en vier torentjes bleken er niet in betrokken te hoeven worden. Cuypers had inmiddels, zo bleek ter vergadering, op eigen houtje veranderingen in de plannen aangebracht met betrekking tot het koor en de puntgevels op de uiteinden van het transept. Hij had hiervoor banden in mergel en baksteen, speklagen, in gedachten. Deze wijzigingen werden algemeen afgekeurd in de raad, hoogstwaarschijnlijk omdat Cuypers op de stoel van de heren bestuurderen was gaan zitten..
Twee dagen later, op 26 januari, werd weer vergaderd met de verenigde raden. Het voorstel van Bremken luidde nu 63.800 gulden.De burgemeester had het idee dat de som te hoog was opgevoerd, maar dit gevoel werd niet door alle raadsleden gedeeld. Vooral Joerissen bleek in alle vergaderingen dominant aanwezig te zijn en veel voorstellen te doen, die gebaseerd waren op eigen (bouwkundig) inzicht. Hij stond nog steeds achter de metselaar Lahaye, die het karwei wilde opknappen voor minder dan 56.000 gulden. Weer gingen de argumenten voor en tegen een openbare aanbesteding over de tafel. Ook bestond de vrees bij de raad dat vanwege de inmiddels zo bekende som van Bremken een of andere obscure aannemer kon komen met een bod dat maar even onder het bedrag van Bremken zou uitkomen en op deze manier de opdracht in de wacht zou slepen met alle gevolgen vandien. De voorzitter vatte weer het geheel samen. Een openbare aanbesteding was twee keer geprobeerd, voorzien van een behoorlijke "reclame-campagne". Alleen de heren Blanchemanche van Maastricht en Lemmens van Beek hadden het bestek opgevraagd. Een andere bouwmeester met nieuwe plannen en een bestek zou kostenverhogend werken en was moreel niet juist. De conclusie was, dat verder gepraat moest worden met Bremken met een limiet vanwege de gemeenteraad van 60.000 gulden. Dit voorstel werd met 7 tegen 5 stemmen aanvaard. Te Maastricht zou verder onderhandeld worden.
Twee dagen later, 28 januari, kwam alleen de gemeenteraad bij elkaar omdat de voorzitter geconstateerd had dat er procedurefouten waren gemaakt. Vooral de stemming bij de laatste keer, met de gecombineerde raden, was niet goed geweest. Een minderheid in de gemengde zitting had een meerderheid kunnen worden in de gemeenteraad, iets wat het werk in de commissie die moest gaan onderhandelen te Maastricht niet makkelijk maakte. De raad besloot daarop in plaats van naar Maastricht te gaan, een brief naar Bremken te sturen waarin zou worden medegedeeld dat men niet accoord ging met de gevraagde som van 63.800 gulden. Tegelijkertijd besloot men een zekere heer Van Eindhoven uit Maaseik te vragen een expertise te doen naar de hoogte van het bedrag van Bremken.
Opde raadsvergadering van 8 februari 1859 bleek dat de heer van Eindhoven niet kon voldoen aan datgene wat de raad gevraagd had, omdat hij vond dat het gebouw in een te bouwvallige staat was en de werken te groot waren om oppervlakkig te kunnen ramen. Alleen al voor de opmeting zou hij veertien dagen nodig hebben. Een opgave van de uit te breken en te vernieuwen vakken muurwerk was noodzakelijk. Bovendien had hij geen tijd om een begroting te maken en hij kon evenmin toezeggen wanneer dat wel het geval zou kunnen zijn. Men was dus weer terug bij af. Er resteerden twee opties; vernieuwing van de onderhandelingen met Bremken of een gewijzigd plan zonder torenspits openbaar aanbesteden. Bovendien kwamen er weer nieuwe voorstellen over een eventuele splitsing van bouwactiviteiten aan kerk en toren, door als respectievelijke opdrachtgevers het kerkbestuur en de gemeente. De voorzitter werd verzocht te peilen wat het kerkbestuur van een dergelijke gedachte vond. Drie dagen later kwam het antwoord hierop. Men was tegen een scheiding der verantwoordelijkheden. Hierop kwam de het raadslid Hochstenbach met een stemmotivatie voor hernieuwde onderhandelingen aan de hand van de volgende rekensom:
Met algemene stemmen werd vervolgens besloten opnieuw met Bremken te gaan onderhandelen met een "onderhandelingsplafond" van 60.000 gulden.
Op 18 februari 1859 werd in de raad mededeling gedaan van de reis naar Maastricht op 12 februari. Daar werd aan de aannemer 60.000 gulden geboden door de gemeenteraad en 2000 gulden door het kerkbestuur. Bremken verlaagde op zijn beurt van 63.800 naar 63.000 gulden. Het voorstel van de burgemeester was vervolgens het resterende bedrag van duizend gulden te delen tussen aannemer en kerkfabriek, maar Bremken maakte in een brief van 14 februari 1859 kenbaar dat 63.000 gulden zijn eindbedrag bleef. De onderhandelingen waren nu definitief mislukt. In de raad ontstond nog enige opgewondenheid over het feit dat het kerkbestuur opeens over extra middelen bleek te beschikken. De Borman vroeg zich zelfs af af of de Kerkfabriek over geheime fondsen beschikte!! In dezelfde vergadering bleek ook een offerte binnengekomen te zijn van aannemer Lemmens uit Beek voor een bedrag van 58.000 gulden. Het feit dat er nu een aanbieding lag die 5000 gulden verschilde met de optie Bremken, was de definitieve ommezwaai. Met acht stemmen voor en een stem tegen werd op 23 februari 1859 besloten de aannemers Hendrik en Jan Lemmens het werk te gunnen. Het betrof bij deze gunning de gehele restauratie van de kerk inclusief de achthoek, gaanderij en torentjes zonder torenspits, maar wel met een voorlopig torendak, dat blijkens de begroting van Cuypers in juni 1858 fl 1463,95 kostte..Pas in een vergadering van raad en kerkfabriek van 26 april 1859 werd met eenparige stemmen Pierre Cuypers aangewezen tot bouwmeester. Aannemer Lemmens kwam niet uit de lucht vallen. Hij was al vanaf de brand bezig met de consolidering van de restanten der kerk en toren en heeft ongetwijfeld geweten van de financiNle speelruimte die men aan Bremken wilde gegeven.
Het idee van een restauratie c.q herbouw zonder torenspits schijnt toch niet algemeen aanvaard te zijn binnen de raad en zeker niet binnen de burgerij, want niet vergeten moet worden dat een zeer grote meerderheid van de ondertekenaars van het "adres" niets liever wilde als herstel van de oude toestand en daarin was een spits nadrukkelijk begrepen. Bovendien gingen de plannen van Cuypers ook nog altijd uit van een torenspits. In de raadsvergadering van mei 1859 is sprake van briefwisseling op verzoek van de raad met ingenieur van Opstal van Waterstaat over een eventueel te bouwen torenspits in mergel. Gevraagd werd of een mergel torenspits geplaatst kon worden op het bestaande muurwerk. Er waren twee kandidaten voor dit onderzoek, namelijk dhr. Weber, bouwmeester te Roermond, en dhr. Vandeberg, stadsbouwmeester te Maastricht. In beide gevallen zou overleg noodzakelijk zijn met bouwmeester Cuypers. De raad sprak haar voorkeur uit voor een onderzoek door de heer Vandeberg. Op 23 januari 1860 werd het rapport Vandeberg besproken in de raad. Diens conclusie luidde dat er geen bouwkundige bezwaren waren voor het bouwen van de achthoek en en een mergelstenen spits op de bestaande muren. De raad besloot het ontwerp en het bouwplan voor een mergelstenen torenspits in te zenden aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring. In de raadsvergadering van 22 juni 1860 werd een ontwerpplan met torenspits gepresenteerd voor een bedrag van 10.160 gulden. De raad ging volledig accoord, ofschoon de begroting helemaal niet rond was. Het plan is echter nooit uitgevoerd. Het werd een herbouw zonder toren. Deze toestand is eveneens in een oude prent en op een der oudste foto's van Sittard bewaard gebleven.
Deken Roersch schreef in zijn verslag dat men in het algemeen reden had om over de bezorgdheid en inschikkelijkheid van de heren Lemmens tevreden te zijn. Veel dank ging ook uit naar de bekwame en onpartijdige opzichter Jan van Kampen, die gedurende tweederde deel van de restauratie toezicht heeft gehouden. Zijn opvolgers waren minder nauwkeurig, aldus Roersch. Volgens het oorspronkelijk plan zouden de herstellingen die aan de buitenmuren van de kerk met stenen gedaan waren, niet veranderd worden. Alleen voor nieuwe reparaties zouden mergelblokken gebruikt worden. Met de gebroeders Lemmens werd overeengekomen om de vroegere herstellingen, die in baksteen waren uitgevoerd, te vervangen door een mergeluitvoering. Ook kwam men overeen om een bakstenen waterlijst, een waterslag, uit baksteen gedekt met zandsteen rond de gehele kerk aan te brengen. Ook taltijke andere herstelwerkzaamheden binnen de kerk werden ook de beide aannemers verricht. De kosten van al deze werken tesamen bedroegenmeer dan fl 10.000,-Het honorarium van architect Cuypers bedroeg fl 3500,--
Men hoopte begin juli 1860 tot de consecratie van de kerk over te kunnen gaan. De dag was zelfs al bepaald, namelijk maandag 2 juli. Het plan bestond erin om op de vijf opeenvolgende dagen in dezelfde maand vijf kerken in het dekenaat Sittard te consacreren., namelijk Urmond, Obbicht, Einighausen, Buchten en Dieteren. Drie weken voor die tijd bleek dat uit bouwkundig oogpunt een pilaar in de kerk vervangen moest worden. Oorspronkelijk zou deze door een nieuwe vervangen moeten worden indien Cuypers dit nodig oordeelde. In het begin leek dat niet noodzakelijk. Later wel, toen heeft men behalve de betreffende pilaar ook de pilaar vervangen waaraan de preekstoel was vastgemaakt. Een der pilaren bestond uit baksteen en mergel.De kosten bedroegen 1050 gulden. De werkzaamheden noodzaakten de consecratie van de St.Petruskerk uit te stellen, die in de vijf plaatsen in de omgeving gingen volgens plan op de afgesproken tijd door. Een andere wijziging betrof het aanbrengen van glas-in-loodramen op het koor,ofschoon in de oorspronkelijke opzet geen vensters "uit gecouleerd glas" geplaatst hoefden te worden. De middenvensters op het koor werden bij Dideron te Parijs besteld. De voorstellingen in de ramen hadden betrekking op de val van Adam en Eva en de verlossing van het menselijk geslacht door Jezus en Maria. De prijs hiervan bedroeg 1800 francs. De twee andere ramen, met de afbeeldingen van de H.Joan Baptist, de H.Joseph en de HH. Petrus en Paulus werden te Roermond vervaardigd door het atelier van dhr. Frans Nicolas voor de som van 1200 gulden. Onder het beeld van de H.Paulus werd het wapen van mgr. Vrancken aangebracht, de vroegere pastoor-deken.Hij had een bedrag van 500 gulden gestuurd voor de herbouw. Op deze wijze wilde het kerkbestuur hem bedanken. Het Atelier voor Gebrandschilderd Glas werd in 1855 door Frans Nicolas te Roermond opgericht, de officiNle inschrijving van dit atelier gebeurde pas in 1858. De opdracht tot de vervaardiging van de twee ramen voor de St.Petruskerk is hoogstwaarschijnlijk te danken aan architect Cuypers. Het zijn ramen uit de beginperiode van dit atelier.
Op 24 juni 1861 was het eindelijk zover. Het kerkmeubilair was herplaatst. Daags van te voren werd mgr. Paredis door een cavalcade afgehaald. 's Avonds werd hem door de harmonie St.Caecilia op de kiosk een aubade gebracht. De straten van de stad waren versierd met erebogen en vlaggenboompjes. Speciaal voor deze gelegenheid had het zangkoor de gezangen van een nieuwe H.Mis ingestudeerd. Vele geestelijken uit het dekenaat woonden de plechtigheid bij. Het hoogaltaar werd geconsacreerd en daarin werden de relieken van een tweetal heiligen, waaronder de H.Barbara geplaatst. De pastoor-dekens van Maastricht en Wijck, Scheyven en van Laer, assisteerden en de preek werd gehouden door redemptorist J.Rickers, inboorling van Sittard. De stedelijke autoriteiten waren bij alle plechtigheden tegenwoordig. Op de pastorie werd een middagmaal geserveerd in aanwezigheid van een vijftigtal genodigden. Om zes uur 's avonds werd door mgr. Paredis het miraculeus beeldje van O.L.Vrouw afgehaald bij de zusters Ursulinen, waar het al die tijd bewaard was gebleven. Vergezeld van bruidjes, Congreganisten, broederschappen en de vele geestelijken trok van daaruit naar de St.Michielskerk waar men de H.Oliebusjes en het doopwater afhaalde, evenals het Allerheiligste. Met een solemnel Lof en het Te Deum werd deze dag besloten. 's Anderdaags verrichtte mgr. Paredis de kerkvisitatie en diende het H.Vormsel toe. Een feestelijk middagmaal bij burgemeester Arnoldts besloot deze gedenkwaardige 24 juni 1861.
Duidelijk blijkt uit alle correspondentie, dat de in de plannen voorziene spits gebouwd moest worden. Zo bestaat er een brief uit april 1864 van de mininster van Buitenlandse Zaken, belast met de R.K.Eeredienst waarin gevraagd wordt of gegrond vooruitzicht bestond op de afbouw van de spits in 1864 of dat het plan daartoe binnenkort kon worden tegemoet gezien worden. Het zou evenwel tot 1874 duren vooraleer een spits het voorlopige kerkdak zou vervangen. In februari 1872 reisde een delegatie bestaande uit burgemeester Arnoldts en de heren Weck en Dols naar Nijvel om een ijzeren torenspits aldaar te bekijken. Klaarblijkelijk wilde men deze nieuwe vorm van constructie ook te Sittard toepassen. Het schijnt dat in mei 1871 bouwmeester Weber te Roermond belast was met een torenspitsontwerp, maar in april 1873 was niets meer bij de provincie vernomen van deze ontwerpen. Gevraagd werd naar de ontwerpen. Een bijgevoegde tabel van de rijksbegroting gaf aan dat voor het herstel van de kerk en herbouw van de toren een bedrag van 61.866 gulden was opgenomen. In maart 1874 schreef de Commissaris des Konings aan Burgemeester en Wethouders van Sittard hoe in de kosten van torenbouw voorzien zou gaan worden. Op 2 juli 1874 kwam bericht van het ministerie van FinanciNn, dat men accoord ging met herbouw van de torenspits. Het toezicht over deze operatie kreeg ir. C.F.M.H. Schnebbele te Maastricht. Op 5 oktober 1874 vond de openbare aanbesteding plaats. In deze aanbesteding was voorzien in het afbreken van het provisioneel dak. Er waren maar liefst zeven inschrijvingen.
Conclusies: Uit de stukken blijkt overduidelijk dat de Sittardenaren door de eeuwen heen een speciale band hebben gehad met "hun" toren. Dit wordt misschien nog wel het best verwoord in de petitie van 13 januari 1858 aan de leden van de gemeenteraad en waaruit een zin komt die wij als ondertitel van dit artikel hebben gekozen. Merkwaardig is het dat ondanks een breed gedragen idee om de toren in de oorspronkelijke vorm te herbouwen, dit toch niet gebeurd is. In alle archiefstukken wordt deze, voor de hand liggende optie, nooit verder inhoudelijk aangeroerd. Klaarblijkelijk heeft Cuypers de heren bestuurderen weten te overtuigen van de noodzaak tot vernieuwing door terug te gaan naar een ontwerp dat meer paste in zijn beeld van de middeleeuwse werkelijkheid. Hierin was geen plaats voor een herbouw van de oorspronkelijke torenspits uit 1687. Slechts de druk der omstandigheden, de vrees voor brand heeft ervoor gezorgd dat zijn idee feitelijk, met enige jaren vertraging,ongeschonden is uitgevoerd. Men kan stellen dat de rol van de publieke opinie te Sittard met betrekking tot de torenkwestie een geringe is geweest. Het is vooral een zaak geweest tussen gemeenteraad en het bestuur der kerkfabriek die het stadsgezicht van Sittard mee hebben vormgegegeven. Of iedereen er zo gelukkig mee is geweest, valt te betwijfelen. Toch werden de Sittardenaren ook weer "greutsj" op dit symbool van Sittard en in dat opzicht herhaalde zich de geschiedenis.
Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1857.