Wangedrag van de bewoners van het claustrum werd natuurlijk ook in de vergaderingen aan de orde gesteld en in de protocollen vastgelegd. Men trachtte deze kwesties natuurlijk zoveel mogelijk binnenskamers te houden. Tekenend hiervoor is een passage in het protocol van 28 april 1665. Het gerucht ging - aldus de Duits/Latijnse tekst - dat Maria Smiets, de vrouw van Johan Krekelmans, door een van de rectoren zodanig behandeld, geslagen en gestoten was, dat ze door deze slechte behandeling een miskraam had gekregen en haar kind dood ter wereld had gebracht. Ook zou de heer Henricus Verhagen, pastoor van Wehr en Broeksittard, door een der rectoren mishandeld en diens dienstmaagd Catharina Lambrechts geslagen en gestoten zijn. De deken ontbood nu Maria Smiets, Johan Krekelmans, de pastoor en diens dienstmaagd umb dan alsolche rumori beyzeiten vorzukommen und den gemeinen Man den Mundt zu stoppen, ne ecclesiastici fortassis, praecipue hac in civitate haereticis repleta, sinistre denigrentur...(opdat niet geestelijken toevallig, vooral in deze stad vol ketters, ongunstig zwart gemaakt worden). Overigens was niet alle wangedrag even ernstig als hierboven vermeld. Zo was de kapitteldeken op 9 april 1666 zwaar beledigd over het hem aangedane onrecht, omdat kanunnik De Rougemont hem ironisch 'grote doctor' had genoemd. Op 13 november 1674 werd kanunnik De Weijhe beschuldigd van het feit dat zijn collega Nootstock met zijn brevier in zijn rug gestoten had.
Overmatig drankgebruik speelde in een aantal gevallen een rol. Op 1 februari 1675 werden verschillende klachten over koster Aegidius Janssen besproken. Dagelijks frequenteerde hij tot in het holst van de nacht de kroegen en 's nachts zwalkte hij door de straten. Uiteraard werd zo zijn geld zinloos verkwist. Om hem in zijn jeugdige neigingen in te tomen besloot men zijn kostersloon aan zijn moeder toe te vertrouwen met de opdracht er voor te zorgen dat haar zoon van de eerste levensbehoeften werd voorzien.
Op 31 maart 1663 stond rector Verhagen, pastoor van Wehr en Broeksittard, in de beklaagdenbank. Hij zou in dronkenschap de HH.Oli?n, die hij bij de landdeken gehaald had, met zich mee gevoerd hebben. De kanunniken twijfelden aan de betrouwbaarheid van het verhaal en besloten hun oordeel op te schorten. Enkele maanden later werd hij toch vanwege zijn schandalige levenswandel ter verantwoording geroepen. Op 17 juli antwoordde hij niet op de hem gestelde vragen, maar legde een dergelijke brutaliteit aan de dag, dat de kapitteldeken de vergadering verliet en eiste dat Verhagen een straf opgelegd werd.
In 1664 vormde het wangedrag van rector Henricus a Vivario haast een vast agendapunt op de kapittelvergaderingen. Op 19 september kreeg hij een vermaning om de weg van zijn huis naar de kerk in klerikale kleding af te leggen. Drie dagen later volgde een boete vanwege ongehoorzaamheid. Op 26 september kreeg hij te horen dat hij te weinig bij het koorgebed verscheen en dat hij om praatjes bij de leken - ketters en katholieken - te voorkomen voortaan op straat een toog die minstens tot de knie?n reikte moest dragen. Verder moest hij zijn woning in het claustrum gaan bewonen en de kroegen waar hij nu huisde verlaten. Tenslotte diende hij nog een boete te betalen omdat hij rector K?rvers verwond had. Na enkele vermaningen in oktober kreeg rentmeester Brandts van het kapittel de opdracht de boetes in te houden op de inkomsten van A Vivario. In maart 1665 waren er echter weer problemen. Op 21 maart kreeg hij een boete vanwege zijn brutaal gedrag. Hij had drie- of viermaal met geweld op de poort van het kapittel gebeukt en iets tot dan toe ongehoords gedaan: door lawaai te maken en te schreeuwen en op een andere toon dan de overigen het koorgebed te zingen had hij een geweldig schandaal veroorzaakt voor de geestelijken en burgers in de kerk. Zonder toestemming verliet deze rector voor vijf dagen de stad. Toen hij op 28 maart terugkeerde wilde de deken hem aansporen tot verbetering. A Vivario dreigde evenwel de superplie van de deken te verscheuren en voerde het dreigement kort daarop ook nog uit, in de sacristie. Op 30 maart leidde dit tot ontheffing van zijn taken en rechten; niemand mocht meer contact met hem zoeken. Toen kanunnik Jacobus Brunas op 5 februari 1666 toch contact met A Vivario gezocht had, werd hij prompt beboet. De excommunicatie schijnt enkele jaren voortgeduurd te hebben. In de kapittelvergadering van 23 maart 1669 klaagde de deken, omdat A Vivario tijdens het koorgebed heimelijk binnengeslopen was. De kanunniken verlieten vanwege de excommunicatie meteen het koor en staakten hun gebed. Nog op 26 juni 1677 werd hij veroordeeld vanwege in 1675, 1676 en 1677 geuite beledigingen aan het adres van de kanunniken. Hij verweet hen onder meer partijdigheid.
Kanunniken speelden de hoofdrol bij een conflict in 1667. Jacobus Brunas protesteerde op 8 juli tegen het feit dat Caspar Clercx hem voor leugenaar had uitgemaakt en beweerd had dat hij het kapittel onwaardig was. Clercx verweet hem daarentegen dat hij tot een of twee uur 's nachts gedronken had en 's morgens een mis opgedragen had. Brunas wenste op 8 augustus een eed af te leggen. Hij had tegen de scholaster gezegd dat hij tot elf uur of half twaalf ongeveer in de 'molen', een herberg, vertoefd had en dat zijn metgezellen daarna tot een of twee uur gebleven waren in het gezelschap van Caspar Clercx. De getuigen waren op de hand van Brunas en Caspar Clercx kon zijn beschuldigingen niet hard maken. Daarom werd hij van zijn ambt ontheven tot hij de kwestie met Brunas in het reine gebracht zou hebben. De verhoudingen waren echter blijvend verstoord. Toen Jacobus Brunas op 18 september 1668 tot cantor werd gekozen, waren de gebroeders Clercx wel gesignaleerd bij de metten, maar verzuimden ze de verkiezingsbijeenkomst. (foto: gevelsteen van scholaster Joannes Clercx, een van de gebroeders... foto 2002. collectie stadsarchief Sittard-Geleen)
Het meest curieus was wel de levenswandel van Jacobus Sifflet, die op 30 september 1670 aantrad als rector van het altaar van St.-Jan de Doper. Op 9 januari 1675 diende hij bij de kanunniken te verschijnen en enkele vragen te beantwoorden. Op de vraag, waarom hij al enkele dagen het koorgebed verwaarloosde, antwoordde hij brutaal: 'Omdat ik boetes moet betalen'. Op de vraag waarom hij de deken woensdag voor de hoogmis in het openbaar oneerbiedig had toegesproken, zei hij, dat de heren hem bij zijn komst zeshonderd gulden per jaar hadden beloofd, maar hij nog niets ervan gezien had. Toen de kanunniken een duidelijk antwoord op de vraag wensten, zei de rector dat hij zich niet wist te herinneren, dat hij de deken oneerbiedig toegesproken had. Waarom was hij terstond van het koor weggelopen? Welnu, kanunnik Nootstock, die de laatkomers noteerde, had hem gezegd dat hij te laat was en dus beboet zou worden, en alsen geldt geeff, soo hoeffen niet te blijven. Waarom was hij dan bij de vespers weggebleven? Antwoord: Ick bin voor mijn gelt uytblieven. Ook bij het 40-urengebed had hij zijn bijdrage niet geleverd. Antwoord: Dat bin ick niet schuldig te doon, ick bidt Got voor mij. Waarom had hij op donderdagochtend het koorgebed te vroeg verlaten? Antwoord: Omdat mijn been mij so wee dede, dat ick niet en cost blijven. Waarom was hij dan vandaag niet na de tweede oproep naar het kapittel gekomen? Antwoord: Omdat ick sulcke pijne in mijn been hadde, dat ick niet en cost commen. Hoe zat het dan met zijn boerse wijze van missen zingen, door velen duidelijk waargenomen, en zijn dronkenmansgedrag zonder enige eerbied voor het koorgebed en de gewijde plaats? Hij was hierover al vaker vermaand, maar had zich onverbeterbaar getoond! Antwoord: Dat bin ick vergeeten. Had hij beweerd, dat hij de deken vergeving had gevraagd vanwege zijn verzuim en dat hij toch met twee malder beboet was? Antwoord: Daer weet ick niet van. Tenslotte zei hij nog: Ick bin geck gebooren. De heren kanunniken oordeelden na dit alles gehoord te hebben, dat volgens de statuten gehandeld moest worden. Sifflet moest zich voortaan onthouden van soortgelijke handelingen en beledigingen, zich als een waardig priester gedragen, het koorgebed bijwonen en zijn plichten ijverig vervullen. Zo niet, dan zou hij al zijn inkomsten verliezen.
Blijkbaar hielp deze vermaning niet. Sifflet werd op 23 februari beroofd van al zijn inkomsten vanwege zijn pervers gedrag, zijn slechte levenswandel, zijn voortdurende dronkenschap, zijn onfatsoenlijk taalgebruik, zijn vloeken en verwensingen, zijn ruzies, zijn ongehoorzaamheid tegenover zijn superieuren. Op 24 april 1676 waren er weer problemen. Vanwege koorts had hij zich afgemeld voor het koorgebed, maar men had hem wel in de stad zien wandelen. Dit leverde een boete op. Op 2 mei vertrok hij zonder permissie naar Heinsberg en toen hij op 15 mei opgeroepen werd om in de kapittelvergadering te verschijnen, sprak hij: Ik wil niet opgeroepen worden door een koorknaap! Twee maanden later, op 24 juli, overleed hij en prompt stonden de schuldeisers voor de deur. Men hoopte bij de nagelaten spullen nog een huishoudboekje te vinden...
Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1677, Kapittelhuizen.