Voor de gang van zaken bij de koorgebeden en missen was in eerste instantie de cantor verantwoordelijk. De eerste bij name genoemde cantor van het Sittardse kapittel is Henricus de Langenrode in het jaar 1323. De missen konden worden opgeluisterd door leerlingen van de kapittelschool. De eerste vermelding van deze praktijk dateert van het jaar 1421, toen de Broederschap van O.L. Vrouw werd gesticht en de rector van de kapittelschool opdracht kreeg met drie of vier leerlingen de wekelijkse Mariamis op zaterdag te zingen. De leerlingen ontvingen hiervoor ieder een witbrood, de meester een schelling. Ook in de overeenkomst tussen stad en kapittel aangaande de kapittelschool (1574) is als taak voor de schoolmeester vastgelegd: op zaterdag na de middag etliche Jungen so darzu bequem zum Sang halten, unnd sie dennen lehren, wie von alts gewohnlich, waarop de scholaster moest toezien. Vanaf de vijftiende eeuw is er in Sittard sprake van choralen. In 1443 werden missen gezongen door Canoenchen, vicarien ind choirgeselle. Op 23 juni van hetzelfde jaar werd de vroegere rector van het Nicolaasaltaar, Johannes Misback, door het kapittel aangenomen als choralem en tot het koor toegelaten, alwaar hij diende te verschijnen in superplie en almutium.
Andere verhalen over dit onderwerp:Periode 1400, Latijnse School.