Zal tegenwoordig de gemiddelde Nederlander bij het horen van de term "tienden" naar het woordenboek moeten grijpen om te weten te komen wat hiermee bedoeld wordt, v??r de Franse Tijd was het begrip niet weg te denken uit de hoofdzakelijk agrarische samenleving en was het even vertrouwd als onze BTW. E?n tiende van de opbrengst van landbouw en veeteelt moest afgestaan worden aan de kerk, ten behoeve van de pastoor, het kerkgebouw en de armen.
De overgang van de tienden in handen van leken of kerkelijke instituten en de verplichtingen voor de tiendbezitters komen aan de orde in een andere bijdrage in deze bundel. Hier willen we slechts wijzen op de indeling van de tienden in grote en kleine tienden en de novaaltienden. De grote tienden werden geheven van alle agrarische producten met een halm of stengel (rogge, tarwe, haver, wijn); de kleine tienden, die meestal de pastoor toekwamen, werden geheven van de producten van tuinbouw, hooi, vlas, hop en ook van het jonge vee (lammeren, kalveren, ganzen, hoenders etc.). De novaaltiende werd geheven van nieuw ontgonnen landerijen en zou als een variant van de kleine tienden beschouwd kunnen worden. In deze bijdrage zullen ons beperken tot de grote tienden van de parochie Sittard.
De parochi?le tienden van Sittard waren blijkens zestiende-eeuwse bronnen in drie delen opgesplitst. Het Sittardse kapittel bezat de tienden van het gebied tussen de Broek- en de Putpoort, Broeksittard en de parochiegrenzen van Munstergeleen. De plaatselijke heer bezat de tienden uit het aangrenzende gebied tot de lijn Limbrichterpoort-Millen, ook wel de Banelttienden geheten. De tienden van het gebied tussen de Limbrichterpoort en Limbricht tenslotte vormden een leen van de mankamer van Born.
Het in het bezit van het Sittardse kapittel zijnde deel is ongetwijfeld oorspronkelijk het pastoorsdeel (1/3) geweest. Bij de incorporatie van de pastoorsinkomsten in het St.-Petruskapittel in 1298/1299 is dit pastoorsdeel in bezit gekomen van de kanunniken. Deze situatie is tot de Franse Tijd ongewijzigd gebleven.
De overige delen van de tienden moeten dan oorspronkelijk de parten van de armen en de kerkfabriek zijn geweest, die zoals gebruikelijk in handen van de wereldlijke heer zijn geraakt. Dit in wereldlijke handen geraakte deel der tienden bleef deels in het bezit van de heer (vanaf 1400 de hertog van Gulik), deels werd het een groot leen, behorend tot de Bornse mankamer.
De oudste gegevens omtrent het deel van de tienden dat een Borns leen vormde, stammen van 1215. In dit jaar gaf hertog Hendrik III van Limburg te kennen, dat hij de kerk van Sittard, die blijkbaar een leen vormde, onttrok aan de kerk van Keulen en wilde toevertrouwen aan de Hospitaalridders van St.-Jan in Jerusalem. Het betreft hier het deel van de tienden, dat in latere tijd als leen van de mankamer Born geregistreerd stond. Voor de vraag, hoe dit deel in het bezit van de (kathedrale) kerk van Keulen gekomen is, zou men een oplossing kunnen zoeken in de hypothese van professor Corsten, dat Sittard oorspronkelijk toebehoord heeft aan Wassenberg-Heinsberg. Het zou dan ten tijde van de Keulse aartsbisschop Philips van Heinsberg (1167-1191) in het bezit van de kathedrale kerk van Keulen kunnen zijn geraakt.
Het is niet duidelijk, of de overdracht aan de Hospitaalridders ook werkelijk geschied is. In de oprichtingsoorkonde van het St.-Petruskapittel (1298/1299), waarin de incorporatie van de kerken van Munstergeleen, S?sterseel en Sittard wordt beschreven, is er wel sprake van tienden van de eerste twee parochies, maar niet van die van Sittard. De eerstvolgende mededeling aangaande de tienden dateert van kort na 1400. Het een Borns leen vormende deel was toen deels in handen van Stephan van Brempt en deels van Elisabeth, weduwe van Willem van Vlodrop heer van Leuth, en haar beide zonen Godard en Willem. Omtrent de achternaam van Elisabeth is er verschil van mening. M.Jansen noemt haar Liesbeth van Brempt, J.B.Sivr? daarentegen spreekt van Elisabeth van de Wijer, maar beiden vermelden geen bron.
Tot 1466 zijn er geen verdere gegevens omtrent deze tienden bekend. In dat jaar echter trad er een ontwikkeling op, die bepalend zou zijn voor de volgende 335 jaar. De helft van de een Borns leen vormende tienden was in bezit van Catharina van Brempt, weduwe van Adam van Harff van Puffendorf. Catharina had dit deel van de tienden gekregen via haar overleden broer Hendrik van Brempt en verkocht het op 14 mei 1466 mede namens haar zoon Dries en haar dochter Adelheid aan het domkapittel van Aken voor 2350 Rijnlandse guldens. Vermoedelijk gaat het hier om het deel dat kort na 1400 toebehoorde aan Elisabeth, vrouwe van Leuth, en haar zonen, want in 1466-1467 maakte ook o.a. Godfried van Vlodrop aanspraak op deze tienden. Bij deze verkoop van de helft van de tienden dienden de goederen van Van Harff in Puffendorf en Ederen als onderpand voor de verplichtingen van de verkopers tot vrijwaring van de koper tegen aanspraken van derden en verschaffing van - c.q. handhaving in - het ongestoord bezit. Dries van Harff en zijn moeder Catharina stoorden evenwel het Akense kapittel in zijn Sittardse bezit, zoals onder andere blijkt uit aantekeningen in Akense rekeningen rond 1475. Dit had uiteindelijk tot gevolg, dat Dries van Harff zijn bezit te Puffendorf en Ederen in 1482 moest afstaan aan Aken.
De andere helft van de een Borns leen vormende tienden, afkomstig van Stephan van Brempt, was in handen van Jan van Brempt en diens schoonzoon Jan de Leerodt. Over de helft van dit deel (een kwart van het leen dus) rees rond 1472 een geschil tussen tussen het domkapittel van Aken aan de ene zijde en Jan van Brempt en Jan van Leerodt aan de andere. De kwestie werd door Aken blijkbaar erg belangrijk geacht, want met grote regelmaat reisden voorname functionarissen van het domkapittel, zoals de deken en de cantor, naar Sittard en Born om de processen bij te wonen, er werd druk gecorrespondeerd met de heer van Moers, de pandheer van Born en Sittard, en aan diverse juristen werd advies gevraagd. Tweemaal is er sprake van een veroordeling van het Akens kapittel, in februari 1479 en in mei 1485. Vanaf 1480 ontving De Leerodt ook jaarlijks van Aken twee malder rogge en twee malder haver uit de tienden. In november 1485 werd alles blijkbaar afgehandeld met Johan de Leerodt, die in mei 1486 van Aken twee sextaria wijn ontving om de onderlinge vrede met een goed glas te beklinken. Deze langdurige en kostbare ruzie werd blijkbaar be?indigd in een schikking of dading, waarbij de beide partijen ieder de helft van het omstreden kwart van de tienden kregen. Voortaan zou Aken 5/8 van de tienden bezitten en de familie De Leerodt 3/8.
Het aandeel van het Akens domkapittel in de Sittardse parochi?le tienden veranderde niet meer gedurende de gehele verdere periode van het ancien regime. Anders verliep het met het deel van De Leerodt. Jans zoon Dirk en diens zoon Jan wisten hun deel ongeschonden te handhaven. Hierna werd het 3/8 deel echter gesplitst tussen de twee zonen van Jan de Leerodt: Christophorus en Winand. 3/16 deel kwam zo in handen van Christophorus' zoon Johan en diens vrouw Irmgard von Hochkirchen en vervolgens van hun zoon Johan Arnold, aartsdiaken van het Kempenland en bouwheer van kasteel Born. Het andere 3/16 deel kwam in het bezit van Winands dochter Lieffart, die gehuwd was met Werner Huyn van Amstenrade. Hun dochter Maria huwde Arnold V Huyn van Amstenrade, graaf van Geleen, en bracht zo een deel van de Sittardse tienden in Geleense handen. Jan Arnold de Leerodt zorgde er in 1666 voor, dat het Geleense deel weer in de familie Leerodt belandde. Op 13 maart van dat jaar kocht hij het terug van de graaf van Geleen en herenigde hij het Leerodtse deel van de Sittardse tienden. Deze situatie bleef voortbestaan tot de Franse Tijd.
Andere verhalen over dit onderwerp:geen.