In een nog niet zo lang verleden waren de molens belangrijke steunpilaren
van onze economie. In vroeger jaren waren zij vrijwel de enige bedrijven waar
andere krachten dan van mens of paard werden gebruikt om iets te fabriceren.
Met behulp van wind- en waterkracht verkreeg men de energie om meel te malen,
stoffen te stampen, hout te zagen, olie te persen, beenderen van geslacht vee
te malen ter verkrijging van grondstof voor het maken van verf, eikenschors
te malen als grondstof voor het looien van leer, en dergelijke.
Een eeuw geleden waren er in Nederland naar schatting 11.000 molens, een aantal
dat omstreeks 1900 was teruggelopen tot ongeveer 2.500. De achteruitgang heeft
in de eerste plaats als oorzaak de opkomst van de stoommachine, vervolgens de
uitvinding van de dieselmotor en later de toepassing van elektrische drijfkracht.
Molens verdwenen doordat ze vervangen werden door modernere machines. De gebouwen
werden afgebroken of vervielen door verwaarlozing tot ruines.
Het recht op het bouwen van een molen behoorde tot de heerlijke rechten. De
landsheer moest toestemming geven tot het bouwen van een molen.Tevens was er
het windrecht en het stuwrecht, respectievelijk voor het in bedrijf hebben van
windmolens en watermolens. Ook over deze rechten beschikte de landsheer. Daarnaast
bestond het banrecht, waarmede de bewoners van een ban - het gebied waarvoor
dit recht gold - verplicht werden al hun granen op een bepaalde molen, de banmolen,
te laten malen. In de Franse tijd zijn de heerlijke
rechten komen te vervallen. Na het afschaffen ervan ziet men dan ook het aantal
molens toenemen, omdat het voor particulieren mogelijk werd molens op te richten.
Het stuwrecht bleef als zakelijk recht bestaan. Dat dit noodzakelijk was bleek
ook wel uit de historie van de Sittardse watermolens. De watermolen van Hochstenbach
aan de Paardestraat veroorzaakte in de 19e eeuw meerdere malen ondergelopen
kelders, omdat het peil van het water boven de molen te hoog kwam te liggen.