Door de aanwezigheid van beken met voldoende verval in onze regio
was het mogelijk molens die draaiden op waterkracht te bouwen. Op de Geleenbeek
te Munstergeleen lagen twee molens, een graan- en een oliemolen. Er is al sprake
van een molen te Munstergeleen in 1287, toen de abdij van Godsdal een molen
kocht waaraan banrechten verbonden waren. Een molenaarsfamilie die op de graanmolen
woonde was de familie Houben, Een van de zonen Houben, Joannes Andreas is daar
op 11 december 1821 geboren: de latere Pater Karel van St.-Andries.
De graanmolen ligt aan de Geleense oever van de Geleenbeek en de molen aan de
Munstergeleense oever was de oliemolen. Generaties lang exploiteerde de familie
Luyten deze molen. Tegen het einde van de 19e eeuw werd de oliemolen in een
graanmolen veranderd en in 1912 - beide molens waren toen eigendom van dezelfde
eigenaar - wijzigde de bestemming van de voormalige oliemolen in een houtzaagmolen.
(Foto september-oktober: het binnenwerk van de oliemolen te Munstergeleen. Foto
achterpagina: de achterzijde van de molens te Munstergeleen met links de oliemolen
en rechts de graanmolen).
Volgen wij de Geleenbeek, dan komen wij aan de Ophovenermolen. Deze watermolen
- aanvankelijk een onderdeel van het complex waartoe ook de ertegenover gelegen
Ophovenerhof behoorde - was vóór 1400 eigendom van de Heren van
Valkenburg, tevens Heren van Sittard. Hij wordt voor het eerst vermeld in een
akte van 10 juni 1406. In eerste aanleg was het een graanmolen.