Kastelen, kloosters en kerken waren in onze streken nog vrijwel de enige gebouwen
van steen. De vensteropeningen waren in deze periode nog niet zo groot. Bouwtechnisch
was het niet mogelijk om een overspanning te maken van meer dan 60 cm.. Ook
een natuurstenen draagbalk boven de vensteropening, ook wel latei genaamd, kon
zonder hulpmiddelen niet veel meer overspannen. De vensteropeningen bezaten
aan de bovenzijde een ronde boog. Soms werden twee vensters gekoppeld door het
plaatsen van een zuiltje in het midden om het bovenliggende metselwerk te ondersteunen.
Een oplossing
werd ook gezocht in het aanbrengen van bogen boven de vensteropening. Boven
deze vensterbogen werd dan nog een ontlastingsboog aangebracht om de druk op
de vensters te verminderen. Uit dit Romaanse venster met deelzuil ontwikkelde
zich later het kruisvenster. In de 12de eeuw werden de vensters groter waardoor
het sombere karakter van de kerken verdween.
Door verbeterde bouwconstructies werd het mogelijk om de vensteropeningen groter
te maken. In plaats van de rondboog paste men nu de spitsboog toe. De smalle,
weing licht doorlatende raamopeningen van de romaanse kerk werden vervangen
door aanzienlijk grotere, tussen de pijlers geplaatste vensters. Brede vensters
werden door zuilen of geprofileerde posten gedeeld en bestonden vaak uit 2 of
meer stroken. Tegen het einde van deze periode zien we de ronde boog weer terug
keren. In de vensteropening plaatste men een venster gemaakt van stukjes glas
gevat in lood. Dit werd direct in de muur vastgemaakt.