Al aan het einde van de 17de eeuw begon men de hardstenen blokken rond de vensters te vervangen door rechte zijposten van hardsteen. De verticale stijlen bestaan uit twee stukken steen die halverwege doorbroken worden door de dwarsbalk van het kruis. De vensters werden hoger en het glas-in-lood werd vervangen door glasschijven. Deze rechthoekige glasschijven vatte men in houten roeden. Uit het kruiskozijn ontwikkelde zich een natuurstenen omlijsting waarin een houten raamwerk is gevat dat geen draagkracht had.

Ook voor de deuropening werd gebruik gemaakt van hardstenen stijlen. Deze deurposten waren uit een stuk gehouwen en waren zelden hoger dan 1.80m. De primitieve middelen waarover de steenhouwer beschikte en het feit dat dit materiaal over grote afstand vervoerd moest worden waren oorzaak voor deze beperkte afmeting. Het gevolg was dat een deuropening vaak niet verder reikte dan de onderste helft van het ernaast gelegen venster. Omdat dit niet uitzag werd boven de lage deuringang een vrij groot overlicht geplaatst. Dit was vaak versierd met een raamwerk van kunstig bewerkt hout.

Veldbrandstenen waren in tegenstelling tot hardsteen niet geschikt om er bijvoorbeeld duimen ( bevestiging van scharnieren) voor ramen en luiken in aan te brengen. Bovendien waren ze vaak ongelijk van vorm zodat men genoodzaakt was om de vensters aan de buitenzijde te voorzien van een natuurstenen omlijsting omdat men niet in staat was om goede dagkanten te metselen. Dagkant noemt men de binnenzijde van een vensteropening. Achter het sierkozijn werd dan een van buiten nauwelijks zichtbaar houten raam geplaatst waaraan men glas en luiken kon bevestigen. Deze houten achterkozijnen vormden waarschijnlijk de overgang naar het echte blinde kozijn dat aan het eind van de 17de eeuw in deze streken in zwang kwam. Deze 'kozijnen' werden namelijk pas gesteld nadat de muren met de uitsparingen voor de vensters waren gebouwd en wel zo dat de dagkanten in het metselwerk aan de buitenzijde kleiner waren dan aan de binnenzijde zodat er een grote sponning ontstond. Hierin werden dan de blinde kozijnen geplaatst die eigenlijk uit niet meer dan een plank bestonden waaraan de ramen hingen. Deze constructie zette zich door tot aan het begin van de twintigste eeuw.

In de 18de eeuw komt vanuit Luik een ander soort venster, het Franse venster in de mode. Dit zijn naar buiten openslaande vensters. Deze vensters bezitten geen tussenstijl maar twee tegen elkaar sluitende vleugels. Omdat de ramen soms ver naar beneden doorliepen, moest onderaan een smeedijzeren hekje gemaakt worden om te voorkomen dat men uit het raam viel. Dit noemt men dan ook een Frans balkon. Deze ramen waren door hun afmetingen uiteraard zeer kostbaar.