In de loop van de 18de eeuw en de 19de eeuw werden de vensterconstructies aanzienlijk verbeterd. Door nieuwe technieken was men in staat om vensters water- en winddicht te maken. De vensters kregen een andere indeling: beneden twee naar binnen draaiende ramen en boven een vast raam. Tussen boven- en onderraam bevond zich een houten dorpel ter vervanging van de stenen dwarsbalk, kalf genaamd, bij de voorgaande ramen.

Ook de vensteromlijsting veranderde. Naast de rechte natuurstenen omlijsting zag men nu ook segmentboogvensters met een gebogen of horizontale bovenzijde van hardsteen al of niet voorzien van een of meer sluitstenen. Ook bij houten kozijnen kreeg de bovenzijde een gebogen vorm. Deze vorm handhaafde zich tot ver in de 19de eeuw. Rond 1825 ging men over op de rechte lateibalk; de stijlen en de onderdorpel kregen nagenoeg dezelfde afmetingen. Omdat de kwaliteit van de baksteen verbeterde kon men ongeveer dertig jaar later genoegen nemen met alleen een latei en een onderdorpel. De luiken werden nu in plaats van opzij boven in de latei en beneden in de onderdorpel bevestigd.

Aan het einde van de 18de, begin 19de eeuw werd het mode om bakstenen gevels te bepleisteren.. Door de uitvinding van de Portlandcement in 1824 was men in staat om stevig lijstwerk en ornamenten te maken. Met dit materiaal kon men het dure hardsteen imiteren. Hardstenen omlijstingen van vensters werden vervangen door stucwerk. Onder invloed van diverse stijlen ontstonden er alle mogelijke versieringen rondom ramen en deuren. Men gebruikte pilasters, kapitelen, krullen, timpanen, sluitstenen, schelpen enz.. om de gevel te verlevendigen. Deze ornamenten werden vaak kant en klaar gekocht en met behulp van ijzeren pinnen, die vast zaten in de bewapening van het ornament, in de gevel bevestigd.